Weke delen
Deze informatie is gecontroleerd door deskundigen.
Naar colofon
Deze informatie is gecontroleerd door deskundigen.
Naar colofonEr zijn verschillende weke delen:
Steunweefsel
Steunweefsel biedt het lichaam stevigheid en voorkomt beschadigingen. De belangrijkste typen steunweefsel zijn:
Bindweefsel
Bindweefsel kan makkelijk vervormbaar of stevig zijn.
Makkelijk vervormbaar bindweefsel ligt rond organen, zenuwen en bloedvaten en tussen spieren. Een ander woord voor makkelijk vervormbaar is losmazig.
Stevig bindweefsel komt voor in wanden van bloedvaten en op plaatsen die belangrijk zijn voor de beweging. Bijvoorbeeld kniebanden, pezen en gewrichten.
Vetweefsel
Dit weefsel bestaat uit cellen gevuld met vet. Het zit in het lichaam op verschillende plaatsen en heeft ook verschillende functies. Net onder de huid isoleert vetweefsel warmte.
Rond de nieren en in de buikwand dient vetweefsel als reserve voor extreme situaties. Bijvoorbeeld dreigende verhongering. Vetweefsel biedt ook steun in de voetzolen, handpalmen, billen, oogkassen en wangen.
Spierweefsel
Spierweefsel heeft als eigenschap dat het zich kan aanspannen. Daardoor kan het lichaam allerlei bewegingen maken. Spierweefsel is ingedeeld in dwarsgestreept spierweefsel en glad spierweefsel.
Dwarsgestreept spierweefsel
Onder de microscoop zijn dwarse strepen zichtbaar in de spiervezels. Dit spierweefsel zorgt ervoor dat je kunt bewegen. Dit zijn bewegingen die je bewust aanstuurt. Bijvoorbeeld lopen of iets vastpakken.
Glad spierweefsel
Dit bestaat uit vezels zonder microscopische strepen. Dit spierweefsel maakt bewegingen die we niet bewust aansturen. Bijvoorbeeld het samentrekken van de maagwand voor de voortstuwing van voedsel naar de darmen.
Zenuwweefsel
Zenuwweefsel zit in de hersenen en het ruggenmerg. Dit vormt samen het centrale zenuwstelsel.
Zenuwweefsel zit op andere plekken in het lichaam. Dit heet het perifere zenuwstelsel.
Zenuwweefsel heeft vooral een geleidende functie: het transporteert prikkels. Bijvoorbeeld van de hersenen naar de spieren. Zo kan een spier bewegen. En ook terug vanuit de huid naar de hersenen. Hierdoor kun je warmte, kou en pijn voelen.
Deze geleiding gaat via uitlopers van zenuwcellen. Om de zenuwcellen zitten steuncellen. Met elkaar vormen de zenuwcellen, uitlopers en steuncellen een indrukwekkend netwerk dat tot zeer snelle geleiding van prikkels in staat is.