Het begin van een nieuw gevecht
We maken een sprong in de tijd, naar 2023. In 2006, toen ik zeventien was, werd bij mij teelbalkanker vastgesteld. Zeventien jaar later lijkt de geschiedenis zich op onheilspellende wijze te herhalen. Alsof mijn lichaam een stille klok bezit die precies na diezelfde periode weer afgaat.
Het was een doodgewone zondagavond in februari, het soort avond waarop je je even laat meevoeren door de stilte van het weekend. Maartje en ik besloten vroeg naar boven te gaan. Het plan was simpel: samen even genieten, de wereld vergeten. Zoals altijd op zondag waren we gekleed in onze comfortabele chillkleding: ik in een hoodie en trainingsbroek, Maartje in haar favoriete zachte trui. Terwijl we zoenden en onze kleding langzaam uitging, gleed Maartjes hand over mijn borst. “Wat zit daar?” vroeg ze abrupt, met een toon in haar stem die me direct waarschuwde.
Ik voelde mee en daar was het: een knobbeltje, zo groot als een miniknikker. Op dat moment veranderde alles. Onze vrijpartij kwam tot een abrupt einde. De lucht in de kamer voelde ineens zwaar, alsof alle zuurstof was verdwenen. Dit was geen goed nieuws – dat voelde ik aan alles. Het knobbeltje leek haast te pulseren met een dreiging die ik niet kon negeren. We keken elkaar aan, zonder woorden, maar allebei wisten we: dit gaat niet goed.
Die nacht lag ik wakker, met een storm aan gedachten. Mijn hoofd draaide overuren terwijl ik scenario na scenario afspeelde. In mijn hoofd regelde ik mijn eigen uitvaart, bedacht ik hoe Maartje zonder mij verder zou moeten, hoe Boris en Brechje hun vader zouden missen bij alle grote momenten in hun leven. Hun eerste schooldag, hun eerste schaatswedstrijd, de tijd waarin ze mij het hardst nodig zouden hebben. Ik voelde me opgeslokt door een donkere, allesoverheersende angst. Het leek alsof de nacht eindeloos duurde.
De volgende ochtend, nog voordat de afdeling in het UMCG open was, belde ik in blinde paniek. Natuurlijk, dat was zinloos. “Meneer, u moet eerst naar de huisarts,” kreeg ik te horen. “Pas daarna kunnen wij u ontvangen.” Het voelde alsof ik een marathon moest lopen met de tijd die ik niet had. Hoezo een omweg? Dit is niet mijn eerste keer, ik weet hoe ernstig dit kan zijn! Maar ik wist dat er geen andere weg was.
Ik ging direct naar de huisarts, en die verwees me door naar de mammapoli van het MCL. Daar ging het allemaal razendsnel. Er werd een mammografie gemaakt, en ik moet zeggen, dat was bepaald geen pretje. Als man ben je niet voorbereid op zoiets: je borst wordt platgedrukt tussen twee platen, terwijl je stil moet blijven staan en het ongemak moet verdragen. De beelden lieten een duidelijke tumor zien. Een biopt moest bevestigen wat de radioloog eigenlijk al wist: dit was geen goedaardig gezwel.
Toen de arts de lange naald met volle kracht in mijn borst schoot, voelde ik een vreemde mengeling van pijn en afstand. Alles gebeurde in een soort waas, alsof ik naar een film keek waarvan ik de hoofdrol niet wilde spelen. Maar de ernst van de situatie drong langzaam door. Het was weer zover. Kanker. Voor de tweede keer in mijn leven. De wereld leek stil te staan. De radioloog sprak geruststellende woorden, maar in mijn hoofd klonken alleen echo’s van angst en onmacht.
Ik moest direct stoppen met de androgel, de testosteronmedicijnen die ik dagelijks gebruikte. Testosteron werd in mijn lichaam omgezet in stoffen die de tumor konden voeden. Het voelde alsof ik weer tegen mijn eigen lichaam moest vechten, tegen een vijand die ik niet eens kon zien.
Kort daarna werd ik uitgenodigd door de chirurg. De tumor moest worden verwijderd, samen met de poortwachtersklier in mijn oksel, waar eventuele uitzaaiingen zich als eerste zouden verzamelen. Ik voelde een diep gevoel van walging bij het idee dat dit knobbeltje mijn leven opnieuw op zijn kop zette. Uit het biopt bleek dat ik een oestrogeen- en progesterongevoelige tumor had van ongeveer twee centimeter groot.
Toen de chirurg vroeg of ik alleen mijn aangetaste borst wilde laten verwijderen, dacht ik aan hoe ik eruit zou zien. Eén borst plat, de ander nog met wat borstvorming van de medicijnen. Nee, dat kon ik niet. Het idee dat ik naar mezelf in de spiegel zou kijken en telkens herinnerd zou worden aan de asymmetrie, dat wilde ik niet. Ik besloot beide borsten te laten verwijderen. Als ik opnieuw moest vechten, wilde ik dat doen op mijn eigen voorwaarden, met zo min mogelijk zichtbare herinneringen aan dit gevecht.
Een paar dagen later lag ik opnieuw op de operatietafel. De steriele geur van ontsmettingsmiddelen vulde mijn neus, het zachte gezoem van de apparatuur klonk vertrouwd maar tegelijkertijd dreigend. Het idee dat mijn borsten nu zouden verdwijnen, beide tegelijk, was tegelijkertijd een opluchting en een afscheid. De chirurg was een vriendelijke vrouw met een rustige stem die vertrouwen uitstraalde. “Het komt goed,” zei ze, terwijl ze me voorbereidde op de narcose. Zijn woorden hadden een kalmerend effect, maar diep vanbinnen wist ik dat dit nog maar het begin was.
De operatie verliep succesvol, en een dag later was ik alweer thuis. Mijn herstel ging voorspoedig, maar het echte wachten begon pas. De poortwachtersklier, de bewaker van mogelijke uitzaaiingen, was verwijderd en lag nu onder het microscoopglas van de patholoog. De uitslag zou allesbepalend zijn. In de moderne wereld krijg je die uitslagen vaak al eerder te zien via een app. En daar, in mijn eigen woonkamer, zag ik het onheilspellende woord: micrometastase.
Een ieniemienie spatje tumor, zoals de oncoloog het later zou omschrijven. Het leek misschien klein, maar de impact was gigantisch. Maartje en ik hadden gehoopt dat we er op tijd bij waren, dat de operatie voldoende was geweest. Maar nu stonden we voor een nieuwe reeks vragen. Wat nu? Hoeveel risico lopen we eigenlijk?
Toen we de volgende dag in het ziekenhuis zaten, legde de oncoloog alles uit. Een man met scherpe ogen en een nuchtere toon, die alles tot in detail wilde uitleggen. “We weten niet zeker of er meer uitzaaiingen zijn,” zei hij. “Dat kunnen we simpelweg niet zien. Borstkanker laat geen sporen achter in het bloed, en als er al uitzaaiingen zijn, zijn die te klein om op een scan te verschijnen.” Zijn eerlijkheid was verfrissend, maar ook beangstigend. Hoe bepaal je dan of een behandeling nodig is? vroeg ik.
Hij liet een scherm zien met een statistiek. Mijn gegevens waren ingevoerd in een database: man, 35 jaar, hormoongevoelige tumor, micrometastase. Uit die database kwam een prognose. Zonder verdere behandeling, alleen met de operatie en bestraling, had ik een kans van 65% om over tien jaar nog in leven te zijn. Chemotherapie zou die kans verhogen met 8%, en antihormoontherapie voegde daar nog eens 9% aan toe. Met het volledige behandelplan kwam ik uit op 82%.
Ik staarde naar de cijfers. Het waren droge getallen, maar voor mij betekenden ze leven en dood. Zeventien van de honderd mensen in mijn situatie zouden er niet meer zijn na tien jaar. "Hoe zeker is dit eigenlijk?" vroeg ik. De oncoloog haalde zijn schouders op. “Het is een calculatie, gebaseerd op gegevens van duizenden patiënten. Het geeft een richtlijn, geen garantie.”