De moeilijkste keuze van mijn leven

Na de diagnose volgde een periode waarin alles om keuzes draaide. Niet de makkelijke keuzes, maar de existentiële. Wat doe je als niemand je met zekerheid kan vertellen wat goed is? Als je moet beslissen over leven en overleven, zonder garantie op de uitkomst? Ik dacht dat ik voorbereid was – ik had dit pad tenslotte al eens bewandeld. Maar niets bereidt je echt voor op het moment dat de verantwoordelijkheid volledig bij jezelf ligt. 

Maartje en ik zaten die avond thuis aan tafel, stil. De kinderen lagen in bed, maar hun aanwezigheid hing als een constante herinnering in de kamer. Wat zou het betekenen als ik geen behandeling koos? Wat als ik er na een paar jaar achter zou komen dat de kanker toch was teruggekeerd? Maar aan de andere kant: wat als ik de chemotherapie nam en mijn lichaam voorgoed beschadigd raakte? Ik wist wat chemo met je doet, ik wist hoe het je opvreet van binnenuit. Mijn eerdere behandeling had al blijvende schade aangericht: neuropathie in mijn handen, chronische vermoeidheid, en een hoge bloeddruk. Nog zo'n klap zou ik misschien nooit volledig te boven komen.

“Ik wil geen chemo,” zei ik uiteindelijk. “Ik wil niet opnieuw door die hel.” Maar zelfs terwijl ik het zei, voelde ik de twijfel knagen. Wat als ik spijt zou krijgen? Wat als Boris en Brechje later zouden vragen waarom ik niet alles had geprobeerd?

De oncoloog begreep mijn worsteling. Hij benadrukte dat er geen goed of fout antwoord was. "Dit is jouw keuze, Ruurd," zei hij. "Wij bieden je de mogelijkheden, maar jij bepaalt hoe je hiermee omgaat." Die woorden bleven hangen. Voor het eerst in mijn leven besefte ik dat zelfs in de meest medische, gecontroleerde omgevingen, niets zeker is. En dat maakte deze beslissing misschien wel de moeilijkste die ik ooit moest nemen

Toen de diagnose borstkanker kwam, wist ik dat mijn leven opnieuw op zijn kop stond. Maar dit keer besloot ik dat ik niet langer zou blijven hangen in stilstand of verdriet. Maartje en ik gingen uit eten, niet om de werkelijkheid te ontkennen, maar om onze gedachten te verzetten en samen te dromen over wat nog mogelijk was. Onder het zachte licht van een sfeervol restaurant spraken we over de reizen die we ooit wilden maken, de avonturen die altijd op ons lijstje hadden gestaan maar waarvoor de tijd nooit juist leek. “We stoppen met uitstellen,” zei ik resoluut. “Het leven wacht niet op ons.”

De plannen werden concreet: een camper. Niet meteen het luxe exemplaar waarmee je de hele wereld over kunt trekken, maar een eenvoudige “probeer-camper” om te ontdekken of dit onze manier van reizen zou worden. Via Marktplaats vonden we een charmant, maar oud model uit 1997. Toen we aankwamen om de camper te bekijken, werden we begroet door een ouder echtpaar dat met glinsterende ogen vertelde over hun reizen. De verhalen van campings aan zee, smalle bergweggetjes en spontane barbecues klonken als een belofte van nieuwe avonturen.

We kochten de camper ter plekke. Terug thuis gaven we het voertuig een persoonlijk tintje. Nieuwe gordijntjes, zachte kussens, en ik bouwde zelfs armsteunen in – niet omdat het moest, maar omdat het kon. Ons eerste avontuur begon verrassend dichtbij: Sneek. Een wereldreis voor de kinderen, die hun energie kwijtkonden op skelters, terwijl wij genoten van ijsjes en het boerenland. Het voelde alsof we al een stukje vrijheid hadden teruggewonnen.

Met Hemelvaart besloten we iets verder te gaan: een mini-roadtrip richting Deventer. Het werd een reis vol kleine momenten van geluk. In de stadscamping stonden we tussen mensen die net als wij even wilden ontsnappen aan de alledaagse hectiek. De kinderen vonden de pont over de IJssel een avontuur op zich, en wij genoten van de historische binnenstad. Opa, die in Deventer woont, bakte pannenkoeken alsof het een Michelin-gerecht betrof, en onder het genot van een biertje haalden we herinneringen op.

Terwijl Maartje en de kinderen de stad verkenden, pakte ik mijn racefiets en ontdekte het prachtige rivierenlandschap rond Deventer. Het waren die rustige kilometers, met het uitzicht op bossen en landgoederen, die me deden beseffen hoeveel er nog te genieten viel. Waarom blijven dromen, als je nu al kunt leven?

Na Deventer reden we door naar Scherpenzeel, waar we vrienden ontmoetten. Henk en ik besloten de Veluwe op te fietsen, en bij de Amerongse Berg daagde ik hem uit voor een wedstrijdje sprinten. Het was puur plezier – zwoegen en lachen tegelijk. Maar die gedachte, terwijl ik met mijn fiets omhoog kroop: Als ik dit kan, kan ik dan ook nog een chemotherapie aan?

Die vraag bleef hangen. Chemotherapie voelde als een muur waar ik al eens tegenaan was gerend. De herinnering aan haaruitval, overgeven en pure uitputting maakte dat ik het niet nog een keer wilde meemaken. Maar tegelijkertijd was daar de overtuiging: Het heeft me wel genezen. Mijn ouders herinnerden me eraan dat chemotherapie een zeldzame kracht is: het kan doden, maar ook genezen. Maartje legde de beslissing bij mij. “Doe wat goed voelt,” zei ze. “Ik steun je, wat je ook kiest.”

En zo kwam ik op een punt waar hoop en angst elkaar kruisten. De camper en die kleine uitstapjes hadden me laten zien hoe mooi het leven kon zijn, zelfs in de schaduw van een diagnose. Ze hadden me eraan herinnerd dat stilstaan geen optie was. Terwijl ik door het Veluwse landschap fietste en de zon door de bomen viel, wist ik één ding zeker: hoe zwaar het ook zou worden, ik wilde blijven vechten voor meer van deze momenten.

Uiteindelijk besloot ik voor de chemotherapie te gaan. Niet vanuit angst, maar vanuit een hernieuwde liefde voor het leven – de kleine, waardevolle momenten die een tweede kans waard zijn.

Ik wilde mijn kinderen zo oud mogelijk zien worden. Het idee dat ik Boris en Brechje niet zou zien opgroeien was ondraaglijk. Hoe ik uit de chemotherapie zou komen, dat maakte even niet uit. Eerst moest elke mogelijke kankercel in mijn lichaam geëlimineerd worden.

Na ons gezellige weekend in Deventer, waarin ik nog even het leven had gevierd, stond ik opnieuw voor een afspraak met de oncoloog. Hij accepteerde mijn keuze, en ook de oncologen in het UMCG hadden geen bezwaar tegen een nieuwe chemokuur. Mits mijn hart en bloedvaten goed in de gaten zouden worden gehouden. Dus daar zat ik weer: bij de cardioloog, met koude gel op mijn borst, terwijl een echo van mijn hart werd gemaakt. Ik luisterde naar de monotone piepjes van het hartfilmpje en wachtte gespannen. Gelukkig bleek mijn hart in prima gezondheid te verkeren. Geen bezwaren, behalve de onzichtbare muur die in mijn hoofd bleef staan: Kan ik dit wel aan?

De chemokuur voor borstkanker bleek een andere beproeving dan die voor teelbalkanker. De cyclus was langer en bestond uit een bizarre combinatie: vier kuren met doxorubicine en cyclofosfamide – spreek dat maar eens drie keer foutloos uit zonder je tong te breken – gevolgd door twaalf kuren met paclitaxel. De eerste kuur kwam met twee weken pauze ertussen, maar de tweede reeks moest wekelijks.