Een klein gebaar, een groot verschil

Het was halverwege januari 2006 toen ik voor het eerst een infuusnaald kreeg ingeprikt. De naald voelde koud en vreemd toen hij mijn arm binnendrong. Het was een vreemd moment, niet alleen fysiek, maar vooral emotioneel. Ik had gehoord dat mijn nieren niet meer optimaal functioneerden, en de artsen vertelden me dat ik eerst twee dagen zoutspoeling moest ondergaan voordat ik kon starten met de chemotherapie. Mijn lichaam voelde zwaar, mijn geest draaide door alles wat er gebeurde. Maar het was pas echt realiteit toen ik daar in het ziekenhuis in Groningen lag, aan een infuuspomp, met drie andere mensen op dezelfde kamer. Het was een bizarre ervaring, zo’n ziekenhuisafdeling. Je had het idee dat je deel was van een collectief van zieke mensen, maar tegelijk voelde je je ook volkomen alleen. De kamer was gevuld met het monotone geluid van piepjes en lampjes die om je heen flikkerden, alsof alles continu in de gaten werd gehouden, maar voor mij voelde het allemaal zo ver weg.

De eerste nacht in het ziekenhuis was een nachtmerrie. Overal lampjes, piepjes, en het geluid van ademhaling van de mensen om me heen. Het voelde allemaal zo onnatuurlijk. Elke paar minuten kwam er weer een verpleegkundige binnenlopen om iets te checken of te doen, wat het gevoel van controleverlies alleen maar groter maakte. Ik was al zo ver weg van mijn vertrouwde leven, maar in dat ziekenhuis leek alles nog verder weg. Ik was zo gespannen dat ik geen oog dicht deed. Het leek wel of mijn lichaam in shock was – fysiek en mentaal. Ik wilde niet hier zijn. Ik wilde gewoon naar huis, terug naar mijn oude leven.

Twee dagen later, toen mijn nierfunctie iets verbeterd was, kreeg ik groen licht om met de chemotherapie te beginnen. Het was een vreemd moment. Er was geen grote ceremonie, geen grote aankondiging, maar het voelde als een begin van iets veel groters. Mijn lichaam zou nu daadwerkelijk het gevecht aangaan. Ik werd behandeld met een BEP-kuur, bestaande uit bleomycine, etoposide en cisplatin. Klinkt allemaal erg technisch, en het was ook allesbehalve vriendelijk voor mijn lichaam. Vanaf de eerste dag dat de chemotherapie door mijn aderen stroomde, begon ik me vreselijk ziek te voelen. Maar het was niet de kanker die me ziek maakte – het was de chemo. En het was niet alleen fysiek, het was mentaal uitputtend. Ik was niet bepaald een fan van ziekenhuisvoedsel – dat plakkerige rijst of die smakeloze aardappelpuree waar ik meteen weer misselijk van werd als ik eraan dacht.

Na een paar dagen kwam het besef dat ik echt heel ziek was. Het was niet zomaar een kwestie van even in het ziekenhuis liggen voor een paar tests en medicijnen. Het was de harde realiteit dat mijn lichaam op de proef werd gesteld op manieren die ik nooit had kunnen bedenken. Ik miste mijn vrienden, de gezellige jeugdsoos waar we altijd kwamen, het vissen met mijn veel grotere broertje. De dingen die ik normaal vond, voelden nu als verre herinneringen. Het was moeilijk om te accepteren dat mijn leven zo anders was geworden. Ik was zo overstuur van alles dat ik zelfs op het punt stond om mijn infuus uit mijn arm te trekken en naar huis te gaan. Mijn moeder probeerde me te kalmeren, maar haar woorden hadden weinig effect. Zelfs zij, mijn moeder, die altijd de rust zelve was, kon me niet tot rust brengen. De gedachte om weg te lopen, alles achter me te laten, was op dat moment zo sterk.

Na talloze gesprekken en geruststellende woorden zoals "Het komt allemaal goed" en "Je mag snel weer naar huis", begon ik langzaam een beetje tot rust te komen. Maar het was niet de wetenschap of de beloftes van de artsen die het voor mij oplosten. Nee, het was iemand anders. Ilse, een van de verpleegsters die in die eerste week voor mij zorgde, was anders dan de rest. Ze had iets bijzonders, iets rustgevends, iets dat niet iedereen had. Terwijl de artsen hun protocollen volgden en hun standaard geruststellingen gaven, had zij een manier van zijn die me begreep zonder dat ze veel woorden nodig had. Het was alsof ze de chaos in mijn hoofd kon voelen, het gewicht dat ik met me meedroeg, zonder dat ik het ooit hardop had hoeven zeggen.

Ilse was misschien wel de enige die zag dat ik meer nodig had dan medicijnen en simpele woorden van troost. Ze begreep dat er iets anders speelde, iets wat ik zelf niet eens onder woorden kon brengen. Als verpleegster was ze er om me fysiek te verzorgen, maar wat ze deed was zoveel meer dan dat. Ze had iets in haar, een soort stilte die me kalmeerde, een onuitgesproken band die me iets van rust gaf, iets wat ik zo hard nodig had.

Op een dag, na een woedeaanval waarin ik tegen alles en iedereen schreeuwde, kwam ze naar mijn kamer. Ze kwam naar me toe met iets in haar handen: een bord frietjes met mayo, uit de personeelskantine. Het was een gebaar dat zoveel meer zei dan haar woorden ooit konden. Ze begreep dat het niet om de frietjes zelf ging – het ging om de afleiding, om het moment van “normaal” zijn, om even niet de zieke jongen te zijn. De frietjes waren klef, zoals alle frietjes uit zo’n kantine, en ik had geen smaak meer door de chemo, maar dat maakte ze niet minder speciaal. Eigenlijk smaakte het nergens naar, maar wat ik voelde was iets heel anders: warmte, zorg, een moment van begrip. Dat was alles wat ik nodig had op dat moment.

Twee minuten later had ik alles alweer overgegeven, de frietjes waren verdwenen, maar het gebaar bleef. Ik was nog steeds ziek, nog steeds verward, maar in dat ene moment voelde ik iets van opluchting. Iets kleins, maar iets dat de wereld voor mij even weer op zijn plaats zette. Ilse had niet alleen mijn maag proberen te vullen, ze had iets anders geprobeerd: mijn geest.

En voor het eerst sinds ik in dat ziekenhuisbed lag, voelde ik me niet alleen maar een patiënt, maar een mens. Misschien was dat wel het grootste geschenk dat ik op dat moment kon krijgen.

En het gekke was, het hielp. Twee dagen later mocht ik naar huis. Het was geen genezing, geen wonder, maar het was een moment van verlichting. Voor het eerst sinds ik in dat ziekenhuis was, voelde het alsof er even iets van de zware last van mijn schouders viel. De kleine dingen, de gebaren, de mensen die zich om me bekommerden – dat maakte het verschil. Dat was wat me in dat moment weer even mens maakte, en dat was precies wat ik nodig had.

3 reacties

Hoi Ruurd,wat kan jij prachtig schrijven! echt boeiend,en ben er echt door geroerd! Ook herken ik veel van de emotie die door jou heen is gegaan als jong mens zijnde...Ik zelf was bijna 28 jaar toen ik (eierstokkanker)kanker kreeg..nu inmiddels al 64..wederom ziek,(vierde keer alweer,en rode draad door mijn leven..) ook palliatief..                                                           Heel veel sterkte met alles..                     warme groet Yvonne

Laatst bewerkt: 24/10/2025 - 21:18

Dag Yvonne,

Dankjewel voor het complimentje. Dat geeft mij motivatie om door te gaan met deze blog. Er komen nog heel wat verhalen aan. Positief, negatief, al met al is het de kunst van het doorgaan. Maar dat hoef ik jou niet uit te leggen.

Een fijn weekend toegewenst.

Groetjes, 

Ruurd

Laatst bewerkt: 25/10/2025 - 09:21