Ouder

Vorige maand bevond ik me weer eventjes in mijn kamertje op de Schoolstraat. Niet echt, natuurlijk – ik ben daar immers al vier jaar niet meer geweest. Maar elke 25 maart sta ik weer even stil bij 2014, toen ik dat rotbelletje van het ziekenhuis kreeg. Het wordt met het jaar steeds meer een dag waarvan ik niet meer zeker ben of het echt een herinnering is, of mijn hersenen dingen hebben verdrongen, bij hebben verzonnen, hebben gebagatelliseerd of hebben overdreven. 25 maart 2014 begint steeds meer op een vreemde anekdote te lijken dan op een dag die echt heeft plaatsgevonden. Dat mag misschien ook wel. Het is al vier jaar geleden, en hoewel het nooit helemaal vergeten kan worden en altijd een onderdeel van mij zal zijn, is het niet erg of vreemd dat de herinnering steeds iets minder levendig wordt. Ook zal ik onbewust wat aan de herinnering geknutseld hebben, gezien ik er met de kennis van nu op terugkijk. Want dankzij – en misschien ook een beetje ondanks – al die nare behandelingen word ook ik ouder en komt dat twintigjarige meisje dat toen die rotdiagnose kreeg steeds iets verder van me af te staan. Dit jaar mag ik op 6 mei maar liefst drie kaarsjes uitblazen. Ik denk echter dat ik op 13 mei niet de longinhoud heb om alle vijfentwintig kaarsjes in één keer te doven, hoewel ik ook betwijfel of ik wel een taart wil die zo is volgestouwd met zoveel kaarsjes.

Al een tijdje maak ik grappen. Over hoeveel ouder ik ineens zal lijken wanneer ik 25 ben. Over de rimpels die hun intrede op mijn voorhoofd doen. Over dat “oma” vanavond eigenlijk liever op de bank met een glaasje rode wijn zit, dan met de rest van haar sociale netwerk in zo’n luidruchtige kroeg te staan. En dat terwijl ik m’n moeder altijd op haar kop geef wanneer ze klaagt over haar rimpels of andere ouderdomskwaaltjes. Allereerst doe ik dat natuurlijk omdat ze niet moet miepen – mijn moeder is de mooiste drieënvijftigjarige die ik ken en ze kan niet verwachten dat haar huid voor altijd zo glad als een perzikje zal zijn, natuurlijk. Maar ik schiet bij zulke opmerkingen voornamelijk in de aanval vanuit een soort van pijn. Het idee dat wij – ja, ook ik maak me hier schuldig aan – lopen te miepmauwen over grijze haren, hangende borsten, rimpels en kipfiletjes onder onze armen, terwijl we het geluk hebben deze aftakeling überhaupt mee te mogen maken. Hoewel ik nooit echt voor mijn leven heb gevreesd toen ik ziek was, besef ik wel heel goed dat anderen dat wel doen – en terecht. Kanker is geen verkoudheidje waartegen je een antigriepine slikt en je er na twee dagen rust weer tegenaan kunt. Zowel de ziekte als de behandeling zijn niet iets om vrolijk van te worden, en beter worden of herstellen zijn geen gegeven. Met dat idee, Bianca, oma en al die andere knokkers die het niet gehaald hebben in mijn hoofd probeer ik dus zo min mogelijk te klagen over mijn beginnende voorhoofdrimpel, katers die met de jaren erger worden en niet te vergeten “die jeugd van tegenwoordig.”

Ik kan er echter niet omheen: ook ik word ouder. Hoewel veel mensen bij een vijfentwintigjarig huppeltje als ik denken aan kreten als “och, ik weet nog hoe het voelt om zo jong te zijn” en “ze heeft nog een heel leven voor zich, ze komt pas net kijken,” acht ik mezelf toch wel een bijzonder exemplaar. Ik heb sinds 2014 meer moeten doorstaan dan me lief is, en tevens meer moeten meemaken dan veel van mijn leeftijdsgenoten. Echter, tijdens dat doorstaan en meemaken heb ik ook heel lang stilgestaan. Mijn leven was niet veel meer dan ziekenhuis in, ziekenhuis uit. Controle hier, scan daar, wat bloedprikken, een infuusje aanleggen en zo af en toe een knappe dokter of coassistent tegenkomen – dat was het dan wel weer. Aangezien mijn hele (sociale) leven op zijn gat lag, stond ik in standje overleven zoals ik dat altijd had gedaan. Er was geen ruimte om stil te staan bij wat er gebeurde, maar door dat doorgaan met “overleven” stond ik stil in mijn ontwikkeling. Ik hoefde namelijk niet na te denken over gedoe met studie, jongens (zijn ze weer hoor, het eeuwig terugkerende thema), vriendinnen, werk of andere alledaagse dingen. Nu ik dat allemaal weer opgepakt heb, merk ik pas hoe cruciaal die jaren voor me geweest waren: ik begin pas aan het eind van mijn vijfentwintigste levensjaar een plekje te vinden voor dingen in mijn hoofd, me enigszins volwassen te voelen en het idee te krijgen hoe ik als mens in elkaar zit. Voor het eerst geef ik grenzen aan, waar ik vroeger in een hoekje ging zitten huilen wanneer iemand anders of ikzelf eroverheen ging. Voor het eerst voel ik de behoefte aan een eigen huis, een eigen leven, een eigen baan – een échte behoefte. En voor het eerst begin ik door te krijgen waarom ik soms reageer zoals ik doe en ben zoals ik ben. Helaas is dit proces niet iets waarvoor ik eventjes een paar dagen vrijhoud in mijn agenda, om vervolgens na deze paar weken het leven als een volwaardig volwassene tegemoet te zien. Ik ben bijna 25 en ontwikkel mij op dit moment zoals anderen dat al vroeger deden. Dat houdt in dat ik nog word tegengewerkt door allerlei thema’s en onzekerheden, ik grenzen nog steeds iets te laat aangeef en ik nog aardig vaak op mijn snuffert ga. Een bijkomstigheid hiervan is dat er een soort grote schoonmaak heerst in mijn leven, want ga op je vier- vijfentwintigste maar eens niet meer doen wat je altijd deed. Maar dit is een goede ontwikkeling, en ook al gaat de bezem door heel mijn sociale leven waarbij het af en toe wat mensen oppikt die mij in deze groeispurt even niet meer kunnen volgen of vinden, ben ik best een beetje trots op mezelf. Vooruit, ik ben zo’n vier jaar later pas aan mijn post-puberteit begonnen, en alles wat tegenzit doet me veel pijn – maar ik moet nog even volhouden. Ik heb verdomme kanker overwonnen, dan kan ik mezelf en de mensheid ook wel aan.

Toch zit niet alleen mijn eigen ouder worden me dwars, want met mij wordt ook de wereld om mij heen ouder. Mijn opa werd afgelopen maart 80. Om even een beeld te schetsen: opa is vitaal, beweegt nog veel, doet vrijwilligerswerk en is – op zijn pertinent weigeren van het gebruik van smartphones na – best modern. Opa is echter ook nooit ziek, maar afgelopen 12 maart lag mijn lieve grootvadertje al een week goed ziek op bed met een longontsteking. Ook opa wordt ouder, en dat vind ik eng. Mijn vader wordt trouwens ook ouder, hoewel hij er nog steeds als een jonge god uitziet, hoor. Toen ik hem vorige keer vertelde dat ik naar foto’s had zitten kijken die ik met kerst 2013 had genomen en toen pas besefte hoeveel ouder, meer geleefd zijn gezicht eruitzag op foto’s van na mijn ziekte, zei hij dat ik daar toch echt niet alle credits voor ging krijgen. Dus ik trok die veren maar weer uit mijn achterste, want volgens papa was dit aan van alles te wijten. Hoewel ik blij ben om te horen dat mijn ziekte gelukkig geen magische uiterlijk-aftakeling-machine is geweest, ben ik nog steeds niet helemaal goed in het schuldgevoel achter me laten. Uiteraard ben ik niet naar het ziekenhuis gegaan, heb daar een kanker speciaal besteld om vervolgens lekker op een ziekenhuisbedje te gaan zitten verkneukelen – het was vette pech dat ik het kreeg en dubbel zoveel vette pech dat het terugkwam. Maar toch blijf ik altijd verdrietig als ik denk aan mijn ouders die hun kind ziek zagen worden, toen kaal, toen dik, toen dun en uiteindelijk een maand in het ziekenhuis hebben moeten achterlaten – op hoop van zegen. En ik denk dat ik daarmee toch een redelijke stempel op hun leven heb gedrukt.

Want niet alleen zijn mijn vader en moeder ouder geworden, ze zijn ook allebei ouder. Mijn ouders. En nu ik in leeftijd ouder word, wordt het thema ouder worden steeds tastbaarder – begint het idee nóg meer te dagen dat ik waarschijnlijk nooit zelf een mensje op de wereld zal zetten. Vroeger dacht ik net als mijn moeder op mijn 28eeen kind te krijgen. Nu weet ik niet eens of dit ooit wel echt gaat gebeuren. Ik moet ook zeggen dat het best lastig is om een kind te verwekken zonder vent, maar ook alleen het idee van het terugplaatsen van mijn eierstok al klinkt als zo’n enorm lange, slopende weg. Om maar te zwijgen over plan b, de adoptieprocedure. Ik ben erg dankbaar dat mijn ziekteperiode grotendeels achter de rug is – de kanker is weg en chemo’s zijn niet meer nodig. Maar nu mijn leven niet meer op het spel staat worden mijn omgeving en ik ouder. En dat is soms een angstaanjagend gevoel. Maar misschien slijt dat gevoel met de tijd. Misschien kan ik al deze zorgen, al deze klachten, al dit verdriet ooit achter me laten. Misschien komt dat wel over een paar jaar. Dan heb ik mijn plek in het leven na kanker gevonden. Dan ben ik hopelijk wijzer, rustiger: dan ben ik nog ouder.

3 reacties

Meid, wat een pijnlijk en schrijnend verhaal. En ik maar denken dat ik te jong ben voor kanker. Zeker weten dat je een keer die gevoelens en angst achter je kan laten! En je ouders ook! Je leeft, je zult je weg vinden, kanker kan naar de achtergrond verdwijnen. Ik wens je alle goeds en ook de mensen die belangrijk voor je zijn
Laatst bewerkt: 30/04/2018 - 22:28