Hoofdstuk 7 Alarmknop

7 Alarmknop

 

De verpleegkundige vraagt of ik lekker lig als ze me glimlachend instopt. Alsof ik weer een klein meisje ben en door mijn vader naar bed wordt gebracht. Ik moet de neiging onderdrukken om mijn hoofd naar voren te buigen voor een kus zoals ik dat vroeger altijd bij mijn vader deed. Dat ik in het ziekenhuis ben, besef ik pas weer als ze de bediening van mijn bed aan me geeft zodat ik het hoofdeinde ervan kan instellen. Ik staar naar de rode alarmknop in het midden van de afstandsbediening.                              

Ik kijk op als ik haar hoor zeggen dat ik echt weer veel kaarten gekregen heb. Met de beterschapskaarten in haar hand loopt ze naar het prikbord naast mijn bed om ze een voor een met een punaise op te hangen. Ik vertel haar dat ik sinds de diagnose al meer dan tweehonderd beterschapskaarten heb gekregen. ‘Zo, dat is echt fijn dat er zo veel mensen aan je denken,’ lacht ze.                                

Ik vertel haar niet dat ik thuis geen van de kaarten heb opgehangen. Na het lezen van de teksten achterop, stop ik de kaarten terug in de envelop. Stuk voor stuk leg ik ze in een grote plastic doos. Het deksel ervan druk ik altijd extra stevig dicht. Net alsof ik zo die klotekanker en de reacties weg kan drukken.                                                                       

Wat voor soort kaarten ik heb gekregen en wat ik nu bij bepaalde type kaarten kan verwachten weet ik precies. Kaarten met afbeeldingen van pastelkleurige bloemen of met een illustratie van nietszeggende dingen als een pauwenveer hebben teksten als we denken aan je, heel veel sterkte of we hebben geen woorden.                                            

Ik begrijp dat iemand geen woorden heeft. Woorden voor wat me overkomt heb ik ook vaak niet. Om te bevatten wat er allemaal met me gebeurt kom ik niet verder dan het citeren van mijn artsen. Ik weet gewoon niet waar te beginnen om iemand duidelijk te maken wat het is om kanker te hebben. Niemand die ik ken weet wat het is om levensbedreigend ziek te zijn. Het komt vast allemaal goed is de meest gebruikte uitspraak. Niemand die echt weet of het goed komt en toch schrijven de meeste mensen het op hun kaartje. Met die woorden lijken ze vooral zichzelf gerust te willen stellen. Dat ik mijn leven zoals ik het kende voor altijd kwijt ben, begrijpen maar weinig mensen. Niets zal voor mij ooit nog hetzelfde zijn. Degenen die dat wel door hebben, schrijven op hun kaart Wat heb je een pech. Als ik die woorden lees, stroomt altijd alle energie uit me weg. Net alsof ik zelf niet weet hoeveel pech ik heb. Waarom denken mensen dat ik ervan opknap als het ook nog eens per post wordt ingewreven?                                          

Ik moet mezelf altijd dwingen die kaarten niet uit nijd in duizenden kleine stukjes te verscheuren en ze gewoon net als alle andere kaarten netjes terug te stoppen in hun envelop. Ik weet niet precies waarom ik alle kaarten bewaar. Misschien omdat iemand de moeite heeft genomen een kaart naar me te sturen of misschien voor later om het nog eens terug te kunnen lezen als deze hele kankerzooi voorbij is.                        

Kaarten met teksten als de eerste stap naar genezing is gezet lees ik af en toe al terug. Uit die woorden spreekt kracht en vertrouwen. Dingen die ik tijdens deze kankertijd hard nodig heb. Ik herhaalde het vaak tegen mezelf als ik weer een behandeling had. Weer een stap dichterbij genezing. Genezing, daar doe ik het allemaal voor.                

De kaart met de afbeelding van een kikker waar met zwarte stift Operatie Opkikker boven staat geschreven is mijn favoriet. Nieuwsgierig opende ik de kaart maar nergens stond geschreven wat Operatie Opkikker betekende. Ik kwam er pas een paar dagen later achter toen Lars en ik door onze vrienden werden verrast met een etentje in mijn lievelingsrestaurant. Ze hadden het expres gepland in de herstelweek zodat ik niet meer misselijk zou zijn van de chemo en gewoon mee kon eten.                      

 Tijdens het hoofdgerecht keek ik ontroerd naar al die lieve mensen om me heen. Na afloop kreeg ik een grote knuffel in de vorm van een kikker. Ik heb de kikker meegenomen naar het ziekenhuis en op het voeteneinde van mijn bed gezet. De kaart met de kikker heb ik altijd bovenop de stapel kaarten in de doos laten liggen.             

Als ik nu de kaarten in mijn ziekenhuiskamer zie, heb ik niet de neiging om ze weg te stoppen. Als ik ze zie, besef ik dat er mensen zijn die aan me denken en ben ik heel even niet zo alleen.                                                                                               

De verpleegkundige hangt een afvalzakje aan mijn kast met uitneembaar dienblad. Ik kijk naar de vierkanten tafel en twee tuinstoelen tegenover mijn bed. Op de tafel staat een kleine, versierde kerstboom. Hij staat er al sinds ik opgenomen ben. Ik vraag wanneer die boom wordt weggehaald. Kerst is immers voorbij.                                 

‘Na de jaarwisseling,’ zegt de verpleegkundige.                                                      

Overmorgen dus. Dan lig ik al bijna een week in het ziekenhuis. Misschien mag ik dan wel naar huis.                                                                                                                       

Ik wist de datum van mijn opname al ruim van tevoren. Precies een maand na mijn laatste chemokuur moesten mijn borsten geamputeerd. Dan was ik net voldoende hersteld van de chemo en die kanker had dan niet genoeg tijd gehad om zich terug te vechten, was het idee van dokter Anderson.                                                                                    

Kerst heb ik thuis gevierd. Nou ja, gevierd. Ik heb mijn best gedaan. Het was de eerste Kerst van Isa. Voor haar had ik een mooi kerstjurkje gekocht. Ze zag er zo schattig uit. Ik kon mijn ogen niet van haar afhouden. De hele dag heb ik haar bij me gehad omdat ik wist dat het de komende tijd niet zou kunnen. Met tegenzin heb ik haar naar bed gebracht toen ze moe werd. Voordat ik zelf ging slapen heb ik nog heel lang in het donker naast haar ledikantje gezeten en met mijn wijsvinger over haar zachte wangetjes gestreeld.                                                                                                            

 Voor mezelf had ik voor Kerst niets nieuws gekocht. Ik heb een oud jurkje uit de kast getrokken waarvan ik wist dat het lekker zat. Mijn haar hoefde ik niet te doen. Make-up had geen zin zo zonder wimpers. Lars zei dat ik er goed uitzag. Ik had tenminste weer een beetje kleur op mijn wangen. Mijn nichtje van vijf drapeerde tijdens het diner haar lange haren over mijn kale schedel.                                                             

 ‘Zo, heb je weer haar!’                                                                                             

Ik gaf haar een zoen op haar wang. 

                                                                            

De verpleegkundige staat ondertussen bij het aanrecht. Ze vult de voorraad medische handschoenen, infuusnaalden en spuugbakjes bij.  Als ze klaar is, wast ze haar handen met vloeibare zeep die uit een dispenser aan de muur komt. Daarna ontsmet ze haar handen. De scherpe geur van het ontsmettingsmiddel dringt mijn neusgaten binnen. Ze vraagt weer of ik lekker lig en zet op het dienblad van mijn verrijdbare nachtkast een plastic beker gevuld met pijnstillers. Daarnaast zet ze een glas water. Ik lach naar haar en zeg dat ik heerlijk lig, zo fris gedoucht, in een pas gewassen pyjama en toegedekt in een schoon opgemaakt bed. Ze kijkt me tevreden aan.                                 

 ‘Goed zo. Probeer nu maar wat te rusten. Je zal wel moe zijn.’

                         

Na een tijdje word ik wakker door gelach. Ik herken het geschater meteen. Het geluid komt van de dames van de catering. Even denk ik dat ze naast mijn bed staan maar ze staan nog op de gang. Ik ga rechtop zitten en kijk naar de deur. Ik kan niet wachten tot ze er zijn. Niet alleen omdat ik sinds een paar dagen weer trek in eten heb gekregen, ook omdat ik bij hen gewoon mezelf kan zijn. Ze komen in tegenstelling tot de artsen en de verplegers niet mijn infuus en wonden controleren of me een plastic bekertje gevuld met pijnstillers brengen. Het enige wat ze doen is aan me vragen wat ik wil eten of drinken en daarna maken ze gezellig een praatje.                                         

Ze kloppen op mijn deur, mijn hart maakt een sprongetje. Ze zeggen meteen bij binnenkomst dat ze iets lekkers voor me hebben meegenomen. Ik lig nieuwsgierig toe te kijken hoe ze een grote schaal met oliebollen en twee kleine schalen gevuld met chips en nootjes naast de kleine, versierde kerstboom op de tafel tegenover mijn bed zetten. Ze vragen of ik vanavond nog visite krijg. Ik zeg dat ik alleen Lars verwacht. Dan toveren ze met een grijns een fles champagne en zes plastic champagneglazen tevoorschijn.                                                                                                                                    

Fijne jaarwisseling, Anouk, roepen ze in koor voordat ze mijn kamer verlaten. Ik wens ze lachend hetzelfde en gezien het aantal glazen hoop ik dat ze straks nog even langskomen. Dat zou ik echt leuk vinden. Voorzichtig sta ik op. Ik loop met mijn infuuspaal waar ik mijn drainpotten aan heb gehangen langs de tafel. Die staat nu vol met de schalen, champagne, glazen en de kleine versierde kerstboom. Er ligt ook een kerstkleedje op de tafel en rode servetten. Wel attent dat de catering zoiets komen brengen. Het is Oudjaarsavond en als er visite komt, dan is het hier toch een beetje gezellig.                                                                                                                                

Ik loop naar het raam en staar naar de woonwijk naast het ziekenhuis. Bij een woning komt net visite aan. De mannen dragen plastic zakken gevuld met vuurwerk naar binnen. Een vrouw houdt juichend een champagnefles omhoog voordat ze het huis binnenloopt. En dan realiseer ik me dat het onzin is om te denken dat het hier bij mij echt gezellig gaat worden. Oud en Nieuw wil ik thuis vieren, niet in het ziekenhuis. De scherpe geur van ontsmettingsmiddel hangt hier in de lucht, niet die van pas afgestoken vuurwerk en versgebakken oliebollen.                                                                             

De deur van mijn kamer gaat weer open. Ik kijk achterom. Lars komt binnen en zegt dat hij een verrassing voor me heeft. Hij lacht als ik hem verbaasd aankijk. Dan komen mijn moeder en Anne de kamer binnen. Ik staar ze met open mond aan en lach als ik voorzichtig door iedereen omhelsd word. Ze zeggen dat ze me nooit alleen zouden laten op Oudjaarsavond. De dames van de catering staan in de deuropening toe te kijken en steken lachend hun duim naar me op. Een paar uur later staan we met elkaar op het dakterras van het Antoni van Leeuwenhoek om naar het vuurwerk te kijken.                

‘Op een kankervrij jaar!’ schreeuwt Lars om boven het enorme geluid van het ontploffende vuurwerk uit te komen. Hij slaat voorzichtig zijn arm om mijn middel.       

Het is maar goed dat hij me vasthoudt. Ik ben bang dat als hij me loslaat ik ga wankelen en omval. Ik lach naar hem maar ik moet zo mijn best doen de lach op mijn gezicht te toveren. Hoe kan hij nou op een kankervrij jaar proosten? Eigenlijk wil ik tegen hem zeggen dat ik als de dood ben dat de kanker toch weer terugkomt, dat hij en Isa nooit meer op me kunnen vertrouwen en ik gek word van het idee dat ik nooit zeker kan weten dat ik er altijd voor ze zal zijn.                                                                                  

De artsen en de verplegers die ook naar het dakterras zijn gekomen om het vuurwerk te bekijken, lachen ons toe en heffen hun glas naar mij. Ik kijk met grote ogen om me heen, naar Lars, mijn moeder, Anne en naar de gigantische hoeveelheid vuurwerk die in Amsterdam wordt afgestoken. Ik ben de enige op het dakterras met een kaal hoofd en een infuuspaal en drainpotten. Toch sta je wel mooi hier, fluister ik tegen mezelf. Na een kwartiertje begin ik te klappertanden en Lars vindt dat ik er wit uitzie. Hij zegt dat ik maar weer naar mijn bed moet gaan.                                                                     

'Lig je goed zo?’ vraagt hij voordat hij het dekbed pakt om mij toe te dekken.             

Ik word helemaal warm van binnen als hij dat doet. Hij streelt lachend mijn wang. Zegt dat hij heel van me houdt en dat ik lekker moet gaan slapen. Hij geeft me een kus. Bij de deur zwaait hij nog eventjes. Als ik verwacht dat hij zich omdraait en wegloopt, blijft hij nog even in de deuropening staan.                                                    

Hij zegt dat hij echt blij is dat ik zo goed herstel. Dat het een pak van zijn hart is. Ik glimlach. Hij zucht dat hij eigenlijk niet kan wachten tot alles weer gewoon is. Ja, anders ik wel, antwoord ik. Nog even en dan kan je alles weer, zegt hij lachend. Dan is alles weer als vanouds. Ik pluk aan mijn dekbed en zeg zachtjes dat niet alles weer gewoon zal zijn. Nee, maar daar komen we wel uit, zegt hij sussend. Geen zorgen. Voordat ik iets terug kan zeggen, zegt hij me gedag en vertrekt.                                       

Ik blijf achter in het donker. Doordat de gordijnen niet gesloten zijn kan ik door het raam nog steeds het vuurwerk zien. Aandachtig volg ik het spoor van de vuurpijlen die hoog in de lucht tot ontploffing komen waardoor de lucht weer oranje, groen, geel of wit verlicht is tot de laatste vonken uitdoven. En dan begint alles weer opnieuw. Urenlang blijft de hemel verlicht totdat iedereen in de stad is uitgefeest. Ik ben doodmoe maar kan niet slapen. Ik weet niet waarom. Pas tegen de ochtend dommel ik even weg.          

Na het ontbijt lig ik in bed naar buiten te kijken. De lucht is grijs en bewolkt. Op de daken van de huizen de resten van het vuurwerk dat vannacht is afgestoken. De lege champagnefles staat nog op mijn nachtkastje. Vandaag krijg ik geen visite. Iedereen gaat vandaag uitslapen of op familiebezoek. De verpleging draait vanwege Nieuwjaarsdag de weekenddienst. Een verpleegkundige heeft net alleen even mijn temperatuur opgenomen en mijn wonden nagekeken.                                                        

De psycholoog die normaal gesproken na een borstamputatie meteen langs komt, heeft eergisteren kort met me gebeld. Ze heeft de feestdagen vrij. Ik heb haar door de telefoon verteld dat het allemaal wel goed gaat. De psycholoog zei dat ze er vertrouwen in heeft dat mijn herstel voorspoedig gaat verlopen omdat ik zo positief ben ingesteld. Ze vertelde ook dat het haar speet dat ze vrij is. Ik greep mijn telefoon stevig vast toen ze dat zei. Als ze er echt spijt van had, was ze wel even bij me langs geweest.         

De anesthesist is ook vrij. Ik weet dat omdat hij me voor de operatie had gegarandeerd dat ik een ruggenprik zou krijgen. Vlak voordat ik onder narcose ging, vertelde hij snel dat ik alleen een plaatselijke verdoving kreeg. Ik verdenk hem ervan dat bewust te hebben gedaan. Zo hoeft hij niet langs te komen om mijn ruggenprik te controleren. Het zijn tenslotte de fucking feestdagen.                                                    

 Als ik vandaag gezond was geweest had ik waarschijnlijk een beetje katerig Isa de fles gegeven. Daarna zou ik haar bij mij en Lars in bed hebben genomen en dan hadden we trots naar elkaar gekeken omdat we zo een mooi kind hebben. Aan het einde van de middag hadden we waarschijnlijk geen zin om te koken en chinees besteld. En dan ’s avonds als Isa in bed ligt nog een film kijken en het laatste restje wijn opdrinken totdat we samen op de bank in slaap vallen, wakker schrikken van het geluid van de televisie en dan slaapdronken de trap op lopen.                                                                  

Ik pak het plastic bekertje met de pijnstillers. Ik druk de pillen uit de verpakking en leg ze een voor een op mijn tong. Met een grote slok water spoel ik ze weg. Ik wacht op het moment dat ik moet kokhalzen en nog steeds verbaast het me dat ik niet meer misselijk ben.                                                                                                                       

Er wordt op de deur geklopt en de dames van de catering zijn er weer. Ze zeggen dat ik er steeds beter begin uit te zien en dat ik het nieuwe jaar goed begonnen ben. Ik glimlach als ik de lijst waarop ik mag aankruisen wat ik wil eten van ze aanneem. Ze zeggen dat ze de lijst zo weer komen ophalen.                                                                     

De deur laten ze open. Ik hoor het gerinkel van glazen en het gefluister van verpleegkundigen. Ik probeer ondertussen te bedenken of ik ga voor de fruitsalade als dessert of toch de chocolademousse. Je gaat toch geen nee zeggen tegen chocola, zeg ik tegen mezelf en vink het vakje voor de mousse aan. Een oudere vrouw van de catering komt de lijst weer ophalen. Of het allemaal gelukt is, vraagt ze en ik knik. Ze blijft bij mijn bed staan en wijst naar de foto van Isa die op mijn nachtkastje staat.           

 ‘Mooie dochter heb je,’ lacht ze.                                                                                 

Ik kijk naar de foto, er gaat een kronkeling door mijn buik.                                    

‘Ze zal wel heel trots zijn op zo’n sterke moeder.’                                                 

Ik kijk de vrouw aan en zeg dat ik blij ben dat mijn dochter dit later gelukkig niet zal herinneren omdat ze nog zo klein is.        

Ze knikt.                                                      

'Je dochter heeft later in ieder geval een goed voorbeeld aan je.’                               

Ik lach en haal diep adem. Ik mompel dat ik eerst maar beter moet worden. En blijven, denk ik er meteen achteraan. Het overvalt me. Straks komt het terug en ga ik net als mijn vader dood. Ik grijp met mijn handen mijn laken vast terwijl ik onrustig begin te ademen.                                                                                              

'Gaat het wel?’ vraagt de vrouw die me bezorgd aankijkt.                                           

Ik zeg van ja en dat ik gewoon moe ben. De vrouw pakt met gefronste wenkbrauwen de lijst en verlaat mijn kamer. Als ze de deur achter zich dichttrekt krijg ik het benauwd. Ik trap het laken van me af en staar zwaar ademend naar het plafond.      

Dan grijp ik de ziekenhuistelefoon. Ik wil Lars bellen om te vragen of hij naar me toe wil komen. Als hij opneemt, wil ik zeggen dat het niet goed met me gaat. Precies op dat moment begint Isa te huilen.                                                                                      

'Ik bel je wel terug.’                                                                                                 

Ik wacht even en bel hem opnieuw. Hij neemt niet op. Door de brok in mijn keel besluit ik zijn voicemail niet in te spreken. De hoorn van de telefoon hou ik even dicht tegen mijn wang aan gedrukt. Zuchtend leg ik de hoorn weer op het toestel en mijn oog valt op de rode knop die ik bij nood mag indrukken.                                                      

Ik heb de knop eergisteren gebruikt omdat de huid rondom mijn wonden steeds roder werd. Een verpleegkundige trok met een ballpoint een lijn langs de vlekken. Een kronkelige blauwe streep liep over de huid van mijn nieuwe borsten. Binnen een mum van tijd trok de roodheid ver over de lijn inkt. Alles vanaf mijn borsten tot aan mijn hals was roodgekleurd. Ik had de alarmknop ingedrukt. De verpleegkundige had aan een blik genoeg. Ze haalde de zaalarts. Hij onderzocht mijn huid. Ik probeerde aan zijn gezichtsuitdrukking te peilen wat er aan de hand kon zijn. Niet wetende dat hij meteen zijn conclusies met me ging delen.                                                                                      

Hij zei dat de roodheid twee dingen kon betekenen. Een ontsteking waardoor mogelijk de protheses moesten verwijderd. Of de roodheid werd veroorzaakt door wondvocht dat niet goed door mijn lichaam werd afgevoerd. Ik kreeg een schapenvachtje om mijn nieuwe borsten warm te houden en zo de doorbloeding te stimuleren. In de hoop dat mijn lichaam zo het wondvocht sneller af zou voeren en de roodheid daarmee ook verdween.                                                                              

Nadat de verpleegkundige het vachtje op mijn borsten had gelegd, hield ik het heel voorzichtig tegen me aan. De verpleegkundige lachte dat ik er schattig uit zag zo. Ik deed mijn best om te reageren, kwam niet verder dan een onhoorbaar ja. Ik was perplex door de geweldige zachtheid en warmte die mijn borsten plotseling omhulden. De inktzwarte hechtingen, mijn gerimpelde, rode en ijskoude huid geborgen, net alsof het vachtje een troostende kracht bezat. Ik vroeg me af waarom ik het niet eerder gekregen had.                                                                                                                             

Nadat de zaalarts weg was, greep ik naar de hoorn van de telefoon, toetste het nummer van Lars in. Hij nam meteen op. Opeens wist ik niet meer hoe ik moest vertellen wat er zojuist allemaal gebeurd was. Hij zei zachtjes mijn naam, vroeg wat er was. Zoekend naar de juiste woorden probeerde ik het hem uit te leggen zonder dat hij ervan zou schrikken. Het lukte natuurlijk niet. Hij kwam meteen naar het ziekenhuis.   Ik staar naar de rode knop.                                                                                      

'Dit is de alarmknop. Die mag je alleen indrukken in geval van nood. Zoals bij acute of hevige pijn. Of als je infuus leeg is en het alarm daarvan af gaat. En natuurlijk als je naar het toilet moet, want daar heb je nu onze hulp bij nodig.’                                   

Zou ik de knop ook nu mogen indrukken? Omdat ik bang ben? Ik hoor de pieper van een verpleegkundige die afgaat. Het alarm gaat af bij de kamer naast me. Ik heb geen idee wie daar ligt. Het enige wat ik weet is dat het een vrouw is die op sterven ligt. Lars vertelde het me nadat hij het gisteren de verpleging had horen zeggen.                         

Ik schud mijn hoofd en besluit mijn iPad te pakken. Misschien heb ik e-mails gekregen die me opvrolijken. Ik zie dat Lars een mail heeft gestuurd naar onze familie en vrienden. Er staat in hoe de operatie is gegaan. En dat hij zo trots op me is want ik heb, ondanks alles, alweer zo veel gelachen. ‘Wat een topvrouw!’                                               

Ik frons en staar even naar buiten. Hij bedoelt het vast niet zo. Ik lees de woorden nog eens. Nee, hij kan het niet zo bedoelen. Hij wil alleen maar zeggen dat hij trots op me is. Dat is alles. Hij weet toch dat ik ook verdrietig ben? Dat het wel een tijdje gaat duren voordat ik weer de oude ben. Hij weet dat, toch? Of is het met het verwijderen van mijn borsten wat hem betreft voorbij? De kanker is weg. Het doel bereikt en nu kunnen we wat hem betreft gewoon weer verder. Zou hij dat echt denken?

Mijn hart begint sneller te kloppen. Ik wrijf met mijn vingertoppen over mijn voorhoofd. Heb ik alweer veel gelachen? Ja, ik heb wel gelachen. Om grapjes van anderen of van mezelf. Flauwe opmerkingen over siliconenborsten. Dat mijn borsten nooit kunnen hangen, bijvoorbeeld. Ik rol met mijn ogen en staar dan weer naar de telefoon. Nee, ik kan Lars nu niet gaan bellen. Misschien wel Anne.                                   

Ik toets haar nummer in maar ze neemt niet op. Ze slaapt vast nog. Mijn moeder kan ik ook niet bellen, dan maak ik haar alleen maar ongerust. Dat kan ik haar niet aan doen.                                                                                                                                     

Ik zucht en kijk naar de kikker die me vrolijk aankijkt vanaf mijn voeteneinde. Die stomme knuffel irriteert me ineens mateloos. Ik geef hem een trap, hij valt op de grond. Voorzichtig stap ik uit bed en loop richting het raam. Ik begin steeds sneller begin te ademen. In het raam zie ik mijn spiegelbeeld. De woorden van Lars spoken door mijn hoofd. Wat een topvrouw!                                                                           

Ik leg mijn handen tegen het raam, het is koel. Dan leun ik met mijn voorhoofd tegen het glas. Ik doe mijn ogen dicht. Vanaf het moment dat het middernacht werd, is het nieuwe jaar als een vloedgolf over me heen gevallen. Lars had me terwijl hij me voorzichtig vasthield meermaals toegefluisterd dat dit het jaar zou worden zonder kanker. Ik had me aan zijn woorden willen vastklampen. Maar iedere keer als ik dacht dat ik de woorden kon vasthouden en ze echt waarheid konden worden, verdwenen ze, net als alle vuurpijlen die ontploften in de lucht en maakten plaats voor een donkere leegte.                                                                                                                                   

Bij de vorige jaarwisseling ging ik er moeiteloos van uit dat ik het aankomende jaar moeder zou worden en dan mijn eigen gelukkige gezin zou hebben. Nu lig ik hier in het ziekenhuis en moet door de telefoon horen dat Isa huilt en getroost moet worden. Door haar vader, niet door mij. Ik ben te ziek om moeder te zijn. De eerste vijf weken van het nieuwe jaar mag ik haar niet vasthouden. Ik heb iedereen verteld dat het jammer is, maar voor het goede doel. En ze waren het met mij eens geweest. Het goede doel. Waarom zeg ik dat soort dingen? Waarom niet hoe klote dit is? Ik ben als de dood dat dit jaar nog erger gaat worden. Straks is alles voor niets geweest.                                           

Ik begin zachtjes met mijn hoofd tegen het raam te bonken. Tranen springen in mijn ogen. Er wordt op de deur geklopt. Snel wrijf ik mijn wangen droog en draai me om. De dames van de catering komen het eten brengen. Ze zeggen dat ze een dubbele portie chocolademousse voor me hebben meegenomen.


 

2 reacties