Als een bom
Het goede nieuws van vorige week sloeg in als een bom. Inclusief bijbehorende ravage, mijn oren piepten er letterlijk van. En even, heel even genoot ik van het gevoel van opluchting dat in golven door een klein scheurtje mijn lijf leek binnen te stromen. We dronken bubbels met de jongetjes in de tuin, ik zag de opluchting in mijn vaders ogen, zijn omhelzing eindigde in een ferme schouderklop. Zo, dat was dat, dan kunnen we weer verder waar we gebleven waren. Dacht ik.
Die nacht lag ik wakker, ik moest huilen. En ik begreep het niet, ik zou toch juist blij moeten zijn nu? Wat viel er nu nog te janken, ik zou toch leven? Maar zo voelde het niet. Een piepklein stemmetje fluisterde ‘tja, het kan ieder moment klaar zijn, je bent maar één telefoontje verwijderd van de dood.’ Naast mij sliep Harm, ook de kindjes lagen rustig te slapen. Kwetsbaar is het woord dat misschien wel het best benaderd hoe ik me voelde. In het donker probeerde ik de beelden van alle doemscenario’s van me af te schudden, ik deed mijn uiterste best om te denken aan fijne dingen, maar wat ik ook probeerde, telkens weer zag ik me zelf in een bed, afscheid nemen van mijn mannen. Het noodlot was dan misschien wel afgewend, het goede nieuws was duidelijk nog niet helemaal geland, er waren hooguit een paar spetters in mijn brein terecht gekomen, ik wist dat ik had overleefd, maar ik voelde het niet. Hardop dan maar ‘ik ga niet dood.’ O, wacht, het moet positief anders werkt het niet. ‘Ik ga leven.’ Ook niet goed, want toekomstige tijd. Daar gaat ie dan ‘Ik leef.’ En daar kwamen nog meer tranen.
Verdriet, ik vind het lastig. Zuur en boos, dat is meer mijn manier. De jongetjes spelen een spelletje met Harm en ik lees een tijdschrift in de zon, alleen met mijn eigen zure zelf, een stukje verderop in de tuin. Een vlieg strijkt telkens neer op mijn hand en gezicht, ik probeer hem te verjagen. Ik roep wat krachttermen naar het beestje en kijk dan toch even toe als hij neerstrijkt op de foto van een oudere, magere dame in een glanzend pak, precies op haar wang. Zijn voorpootjes wrijft hij tegen elkaar, alsof hij ook blij is met dit momentje voor zichzelf. Wat een mooi beest eigenlijk. Grote bruine ogen, doorzichtige vleugeltjes en een gitzwart lijfje. Verdriet, die vlieg zou best verdriet kunnen zijn. Rond zoemend rond de rotzooi die ik niet wil opruimen, bewust of onbewust. Al die gevoelens die nog gevoeld moeten worden, die liggen te rotten onder de oppervlakte, al die onverwerkte emoties, ervaringen die ik nog een keer moet beleven om er goed naar te kunnen kijken, zodat ik er afscheid van kan nemen. Het beest in de ogen kijken. Voordat ik de vlieg aan kan kijken vliegt hij weg, mij alleen latend met het verlangen om alles te doen om dit gevoel te laten ophouden, op te ruimen.
We ontvangen nog veel felicitaties met ons goede nieuws, dat maakt me dankbaar. Maar tegelijk voel ik me ook leeg, omdat ik niet meer bij dat gevoel van opluchting kan. Ondankbaar ook, dat ik toch zo mopper en klaag. De vermoeidheid die ik voel, die me in beslag neemt. De gevoelens van woede die als een gordijn van mist om me heen lijken te hangen. Het is niet eerlijk dat we nu weer zo zijn beetgenomen, we hebben deze spanning, deze stress en onzekerheid niet verdiend. Maar ook, hoeveel kunnen we nog hebben?
Ondertussen draait te wereld gewoon door, er moet brood op de plank komen. Deze week gaan ook de jongetjes weer naar school, dat betekent in ieder geval dat er weer een ritme zal zijn. Maar eigenlijk wil ik het liefst met mijn hoofd onder mijn kussen liggen en slapen. Ik wil pas weer wakker worden als deze nachtmerrie ver achter ons ligt en ik weer fit ben. Gisteren keek ik een serie. Een wijze oude vrouw vertelde aan haar kleindochter die opgesloten zat ik een donkere grot, dat ze pas het licht zou zien als ze het donker had gezien en zo geschiedde. Misschien, geldt dat ook voor mij.
Meer lezen? Dat kan op www.marijestenstra.nl