Meer afscheid nemen
Het is zondag en een nog-net-zomer-dag als ik in de trein stap op weg naar Arnhem. Vandaag zullen we met een aantal van Jikkes familieleden en vrienden een wandeling maken. Een bijzondere tocht, want onderweg strooien we as van haar én haar beide ouders uit. Hun as en dat van Jikke zit in (ieder een eigen) wandelstok, een zogenaamde Totem of life and death; een Tolad. Toen Jikke wist dat ze zou sterven en hoorde van deze mogelijkheid, leek haar dat wel een mooi idee.
En nu is het zover. J. zei het heel mooi: vandaag nemen we weer wat meer afscheid van Jikke. Zo voelt het inderdaad. Het voelt ook heel fijn om weer even vol aandacht te hebben voor wie ze is en wat ze heeft betekend. Ze is nog vaak in mijn gedachten, maar om een hele ochtend met haar en haar dierbaren te zijn, is toch wel heel fijn en mooi.
Vooral de laatste tijd heb ik extra vaak aan haar gedacht. Toen het zwaard van wel of geen kanker weer boven mijn hoofd hing en ik het moeilijk vond, ging ik terug naar eerder, naar toen het nog makkelijk voelde. Dat stuk deelden we. We hadden geaccepteerd dat we kankerpatiënten waren. Angst voor ‘wat als’ hadden we nog niet, want dat hielp niet. We hielden niet van de ‘waarom jij’ vraag, daar was geen antwoord op, het was nu eenmaal zo. Ondertussen zocht zij naar manieren om van de kanker af te komen en twijfelde niet of dat zou lukken. Ik was klaar en zou mijn leven weer oppakken. We vonden elkaar vooral in de ontspannen manier waarop we met onze ziekte omgingen. Ons plan was helder: we gingen dit overleven en dan gewoon door met leven. Maar dat liep heel anders.
Tijdens de wandeling passeerden we oude dikke bomen, liepen langs watertjes en genoten van de zon die door de takken viel. Het voelde alsof Jikke erbij was. Om beurten liepen we met de stok, bij elke pas een klein beetje as achterlatend langs het pad, een spoor van grijze stippen achterlatend. Op een mooie plek in het bos, in een klein dal namen we tijdens een prachtige ceremonie afscheid van Jikke, allemaal op onze eigen wijze. Met elkaar maakten we een spiraal van takken, via het pad dat ontstond liep je naar een stuk boomstam, een altaar. Terwijl we daar stonden met elkaar, ieder met eigen gedachten, zongen de vogels, scheen de zon, pakten wolken samen en liepen mensen voorbij.
J. zei iets dat me raakte. Dat hij haar weleens zei dat het ‘helemaal niet zo grappig was’. Omdat ze heel luchtig over zware onderwerpen sprak, vaak met een lach. Daardoor kon je je makkelijk vergissen in hoe ze eraan toe was. Kanker is niet grappig of luchtig, nooit. Maar het is wel makkelijker om het te dragen met een flinke dosis lucht en humor. Wat ik toen nog niet wist van mezelf, was dat het een overlevingsmechanisme was en dat het voelen pas komt als het tijd is. Ik ben dankbaar dat ik dat mocht ontdekken, dat ik wel die tijd heb gekregen. Jikke heeft die kans, denk ik, niet gehad en dat is gewoon niet eerlijk, punt.
Tijdens de ceremonie was er gelegenheid om iets achter te laten in het bos. Ik had niets meegenomen maar voor mijn voeten lag een prachtige, stevige, kale tak. Het zou een goede wandelstok zijn om op te steunen. Deze stok legde ik bij het altaar, het symboliseert Jikkes enorme kracht, haar gevoel voor humor, haar sterke wil. Maar het symboliseert ook het afgebroken zijn, het gestorven zijn om weer opgenomen te worden in de aarde. En overlevingsdrang, of misschien zelfs overlevingsdrift. Er alles voor over hebben om te leven en het leven zin te geven, zelfs vanuit de dood.
Meer lezen? Dat kan op www.marijestenstra.nl