Zwart water, 19 november 2015

En toen volgde er weer een week. Een week waarin ik herademde, even kon geloven dat het allemaal goed zou komen. Naarmate de tijd verstreek en de pet-scan onherroepelijk dichterbij kwam, schoof echter mijn angst als een troebel vlies toch weer langzaam over het vertrouwen heen. Want met zo’n totaal- scan zou mijn hele innerlijk in beeld komen. Als er iets aan de hand was, elders, werd dat duidelijk. Ik begon mijn lichaam te zien als een poel met donker water; de oppervlakte, de scheiding tussen lucht en vloeistof, als mijn huid waaronder zich van alles roerde. Inktvissen en impulsieve, onbetrouwbare haaien, kwaaie roggen, diepzeemonsters, vuile drab, en krabben natuurlijk. Die waren de ergste. Mijn lichaam, wat ik tot nog toe, vóór de kanker, toch redelijk kende en vertrouwde, was nu verworden tot een vijand.

-

Toen ik op de academie zat had ik het plan opgevat om in een bosvennetje met inktzwart water foto’s te maken. Met een roeibootje zou ik een waslijn dwars over het water spannen. Aan beide kanten goed vastmaken aan dikke bomen. Aan de lijn zou ik grote witte lakens ophangen, met de onderkanten nét in het water. Het textiel zou het hele vennetje leegslurpen, het water zou vanuit de tenen dwars door het lichaam tot boven naar het hoofd omhoog gezogen worden, zodat er een lege poel zou overblijven. Een gat. Lichaam en geest zouden verenigd worden. Het ven zou in de doeken hangen. Topzwaar.

Het lukte niet. Het ronde zwarte vennetje in het perfecte herfstbos vond ik. Het behulpzame vriendje had ik. De kleine roeiboot werd gecharterd, de lijn gespannen, de lakens gehangen, de foto’s gemaakt. Maar er was veel te veel water, het stond in geen verhouding tot de zuig-capaciteit van die paar vierkante meters katoen. De lakens werden wel zwaar, maar het was het water dat zoog, dat slurpte, het ven was het monster dat de doeken naar binnen trok, het slokte de lappen op. Niet andersom.

-

Op maandag had ik de pet-scan. De mensen in het Antonie van Leeuwenhoekziekenhuis waren erg vriendelijk. De dokter die in het kamertje waar ik een uur moest liggen voordat de scan zou worden gedaan, mij de contrastvloeistof inspoot, was heel meelevend, zonder dat met veel woorden uit te drukken. Hij bleef eenvoudig. “Tja,” zei hij, “En dan lig je hier.”

In die simpele zin zat zijn hele medeleven vervat. Ik voelde me getroost.

Na de scan volgde opnieuw het zenuwen. Op donderdag zou er een gesprek zijn. Om tien uur. Dat was gisteren. We moesten wachten. Ik was inmiddels al duizend doden gestorven. Met felle tegenwind waren we op de fiets op tijd vertrokken naar een plek waar we helemaal niet wilden zijn en nu moesten we ook nog wachten, op een gesprek dat we helemaal niet wilden voeren. De mensen om ons heen in de wachtkamer waren stuk voor stuk eerder aan de beurt. De magere man links was geel-grauw van angst, ziekte en verdriet, de mond vertrokken in verbittering en zorg. Hij werd omringd door blozende familieleden. Zijn zoon leek op hem. Het contrast deed pijn.

En toen was ik aan de beurt. Met stramme benen liep ik het kamertje in. We gingen zitten. De dame aan de andere kant van de tafel begon een praatje over het in kaart brengen van mijn medische toestand met als doel om de behandeling goed te kunnen starten. Niks zei ze, over de pet-scan. Met moeite bracht ik uit dat ik dacht hier te zijn gekomen om de uitslag van de pet-scan te bespreken. “Oh maar heeft u die dan nog niet gehad? Dat had de chirurg u moeten vertellen. Maar dat zal ik dan wel doen hoor. Alles in orde, geen nieuwe informatie. Oksel schoon, verder geen op de scan zichtbare uitzaaiingen.”

Ik brak.


-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Mijn blogs verschijnen ook op mijn site. Bij alle menu-onderdelen (behalve home) rechts te vinden als berichten op: www.lichterik.nl