St. Juttemis
Als een katapult schoot chemo mij linea recta de meno-pauze in. Niks overgang voorafgaand aan de uiteindelijke onvruchtbaarheid, een periode die soms wel tien jaar in beslag kan nemen. Nee, gewoon meteen pats boem in het donker. Want het is een soort donker waar je niet aan hebt kunnen wennen via een jarenlang proces van licht, schemer, schemeriger, nog schemeriger, allerschemerigst, bijna donker, nog wat donkerder, stikdonker. Het is gewoon van licht - boem - naar donker.
De donkerte is alom. Het verdwenen zijn van mijn libido, het ontstaan van rimpels, als van de ene dag op de andere. Het me meer vervreemd voelen van mijn lichaam dan in de periode van mijn vruchtbaarheid. Ik zat altijd al veel in mijn hoofd, maar mijn lichaam floot me toch regelmatig in zichzelf terug. Nu niet meer. Niet meer dat ritme als eb en vloed, tussen bloed en bloed. Gewoon geen bloed. Als ik bloed wil zien moet ik ernaar graven. Er heerst Droogte. Ik ben een Woestijn.
Nu is er in de woestijn ook leven. Maar ik moet het nog ontdekken denk ik. Mijn menopauze vloeit voorlopig over in de gevolgen van mijn kanker. Waar het een begint en het ander ophoudt is niet zo duidelijk. Omdat álle fysieke veranderingen sámen bijdragen aan de vervreemding van mijn lichaam. Ik kan mezelf niet aantrekkelijk vinden met maar een borst, en met het korte haar dat zo tergend traag groeit, en alle niet nader te noemen ongemakken die het samenzijn met een mogelijke nieuwe man ook aardig zouden ondermijnen. En dus zie ik mezelf niet als seksuele partner, verafschuw ik het idee om met een man in bed te liggen. Maar eigenlijk verafschuw ik mezelf, en projecteer die afschuw. Op mannen.
Wél heb ik hoop. Hoop dat ik het leven in de woestijn ga kunnen aanboren, als een put. Dat ik mij weer wat gunstiger kan stemmen over mij. Dat ik, als ik in de spiegel met de verschrikkelijke belichting in de kledingzaak kijk niet denk: welk uitgezakt wezen is dat? Maar wel: Hé. Ben ik dat? Dat valt mee. Ondanks het vreselijke licht. Ondanks de kanker, de veroudering, de rimpels, de slappe huid, de vlassige haren. Ik val mee. Ik ben een meevaller.
Volgende zomer krijg ik weer een borst. Als ik weer symmetrisch ben vloeit leven en lust misschien makkelijker in mij terug. Ik veronderstel dat het een rugborst wordt. Buikborst kan niet want geen buik, dij- of bilborst zie ik niet zitten. Siliconen: nou nee. Een tiet uit mijn rug dus, wat achter zit wordt naar voren omgeklapt, zoals er wel meer dingen achterstevoren ondersteboven binnenstebuiten op zijn kop staan vanaf het moment dat je de diagnose krijgt. Dit kan er ook nog wel bij. Verder doe ik nu mijn best op een sportschool. Mijn geest weer in mijn lichaam trekken. Brein aan vlees plakken. Spieren kweken, weer wat strakker worden. Hoe lang het duurt voordat dit resultaat oplevert, hoe vaak ik mijn kont daarheen moet slepen: da's een goeie vraag. Maar ik vermoed dat het toch zeker rond St. Juttemis in orde moet zijn. Dat noem ik nog eens een meevaller.
-
St. Juttemis. Is dat een plaatsje? Een gehucht in de Belgische Kempen, of de Ardennen anders? Temidden van donkergroene hoge dennen? Of is dat een feest vanwege de heilige Juttemis die iets moois tot stand bracht in de diepe middeleeuwen? Of is het beide? Het samenvallen van ruimte en tijd. Van lichaam en geest. Het samen vallen. Een soort orgasme van grote krachten die als ze verenigd worden meer zijn dan de som der delen. Een plaats tussen hemel en aarde waar het altijd nu is, waar ik mezelf weer vind, voorgoed. Nu nu nu nu nu nu nu. Waar ik mij niet meer kwijtraak. Zoiets moet het zijn.
4 reacties