Kermis in de hel, oktober 2017

Zit ik in mijn hoofd zoals ik vaak denk? Of juist niet als ik gefocust ben op elk klein pijntje, elke steek, uitslag, kortademigheid, krakerigheid, kramp, afwijkende geur of kleur? Dan zit ik eigenlijk niet meer in mijn hoofd. Maar zit ik dan in mijn lichaam? Of is het vooral het idee van dit zieke lichaam, dat mijn hoofd uit zijn voegen laat barsten? Dat lichaam dat in zijn geheel wordt samengedrukt, ingedeukt, in mekaar getrapt, om dan als een slordige bal in mijn toch al overvolle hoofd te worden gepropt?

Ik had een week vakantie. De eerste dagen waren heerlijk. Niet werken. ’s Ochtends lekker kunnen keutelen. Prutsen en mutsen. Maar na die eerste dagen trad er iets anders in werking. Ik diepte ergens uit mijn binnenste een vergrootglas op. Ik plaatste het tussen mij en mijn lichaam in. En ik keek, en keek, kon niet meer stoppen met kijken. Dus nee, eigenlijk zat ik niet in mijn lichaam, want dat glas zat er tussen.

Ik voelde niet meer objectief. Wat zich binnen in mij afspeelde, kon ik niet meer waarnemen zoals het echt was. Ik keek naar de vergroting van elk klachtje. Klachtje klinkt als pukkeltje. Maar door het onder een vergrootglas te leggen groeide alles onder mijn aandacht, zwol elke klacht op tot monsterlijke proporties. Waarna ik niet meer wist of dat wat ik voelde veroorzaakt werd door mijn angst ervoor, of dat er werkelijk iets zeer ernstigs aan de hand was. Een enorme dreiging. Niet alleen de klacht maar meer nog de twijfel. Die laatste uitkomst was natuurlijk de enige juiste, waarom zou mij nog meer ellende bespaard blijven immers? De klachten verergerden. Kermis in de hel.

Na de week vakantie was ik bijna blij om weer te gaan werken. Een beetje afleiding. Het hielp nauwelijks, op het werk ging het malen gewoon door. En daarmee verdwenen dus de klachten niet, verergerden juist. Het was alsof zich alles concentreerde op mijn midden, waar ik mijn ellende zo duidelijk voelde. Kortademigheid, gespannen, strakke sensatie in de buurt van longen, hart, maag, de hele helse rataplan van mijn binnenste. Regelmatig pijntjes, afwisselend links, rechts, boven of meer naar onder maar altijd in relatie tot dat midden. Alsof daar een passer met de punt diep in mij gestoken zat. Zo’n houten staak als waarmee men gewoonlijk een vampier doodt. De passer draaide rond, het zwenkbeen sleet met zijn voet een cirkel daar omheen mijn malende denken in een steeds diepere geul uit. Steeds donkerder die sloot om me heen. De wanden steeds hoger. Niet meer uit omhoog te klimmen.

Ik groef mijn eigen graf.


3 reacties