Ademloos, november 2017
De zaterdag na mijn vakantie ging ik naar mijn moeder. Eerder op de dag had ik bij dochter mijn hart gelucht, haar een groot deel van mijn opgekropte angsten van de voorafgaande weken opgebiecht. Ik stond op knappen, het moest eruit. Dochter luisterde, zweeg wanneer het nodig was, en praatte als ze voelde dat ik haar scherpe kijk behoefde. Mijn prachtige, empathische, sterke, slimme dochter. Oh wat was ze lief, en oh wat stond mijn ventiel ver open daar op dat ronde moment in de tijd, op de bank in de woonkamer.
Later naar het zuiden. Mijn moeder kwam me ophalen van het station, en ik was heel blij dat ik mijn gemoed al wat had ontlast, dat mijn moeder niet de hele lading kreeg. Verzwijgen was geen optie, daar zou ze zo doorheen prikken, maar iets van de ellende afromen was wel beter. Mamma en ik hebben sinds de nasleep van de dood van mijn vader en mijn kanker onze rituelen vernieuwd. Toen mijn vader nog leefde veroorzaakten de toenemende wrijvingen tussen mijn ouders een moeilijke atmosfeer. Ook waren mijn vader en ik geregeld twee handen op een buik en had mijn moeder het nakijken als hij en ik ons verloren in discussie of geginnegap. Mijn ouders waren getweeën maar vormden samen één getrouwd lichaam. Ze hielden elkaar stevig vast op de smalle evenwichtsbalk van hun botsende karakters. Zij weerhielden elkaar van vallen, maar ook van groeien. Toen pappa stierf, viel mamma. Maar ze begon vrijwel meteen met groeien. Het is alsof zij gaandeweg in een nieuwe vrouw veranderde. Ze leerde eindelijk hoe ze haar vitaliteit moest bevoorraden uit de bronnen van haar levensvreugde. Hoe ze daaruit kon tappen, en gelijktijdig kon aanvullen. Ze leerde het alleen zijn te dragen door zich veel en vaak te omringen met lieve mensen.
’s Avonds in bed kropen de angsten toch weer tussen mijn afleidingsmanoeuvres naar binnen. Geen rust voor tv, noch voor lezen, of voor schrijven. Ik sliep slecht.
Volgende dag gingen we naar buiten. Om mijn benauwdheid nog meer af te knellen in een ander binnen was een onverdraaglijk vooruitzicht. Ik had lucht nodig, om de hele hemel in te ademen. We reden naar een nabijgelegen dorpje waar mijn moeder een bos wist. Mamma klom uit de auto en pakte haar stokken. Dat zijn tegenwoordig haar extra benen. Mijn moeder is schrikachtig en gevoelig als een paard, maar ook zo taai. Het bos lag rechts van ons, bouwde zichzelf op tegen de heuvel, als een paleis. We konden de ingang niet vinden en klommen langs de bosrand omhoog. Sloegen rechtsaf een smalle weg in, die verder het heuvelland en de velden in slingerde. Als ik me omdraaide zag ik het Zuid-Limburgse landschap: glooiende velden tot aan de rand van een dorp waarin een kerktoren, daken en boomkruinen samenpakten. Mijn blik heeft de panorama’s van zoveel verschillende dorpjes die ik heb gezien in de jaren dat ik in het zuiden woonde, teruggebracht tot één karakteristiek plaatje dat in mijn geheugen staat uitgebeten als in een etsplaat. In de verte dampte de zoveelste afdruk.
Ik draaide me weer om. Rechts van ons nog steeds het bos. Er stonden ineens twee torentjes. Overblijfselen van een poort waarvan de houten of ijzeren panelen allang waren weggevaagd, erosie door de tijd. Maar de tijd had het concept niet geërodeerd, de poort was nog steeds in functie. Vanaf de weg leidde een paadje erheen. De poort lonkte. We sloegen het smalle paadje naar rechts in, een paadje dat zichzelf uitwijdde tot de brede toegang tussen de torentjes. Meteen daarachter duikelde een holle weg de heuvel af. De weg leek een buis met gefilterd licht dat door de boomkruinen in vlekken op de bodem viel. De holle weg mondde uit in een plas zonlicht waar de bomen weken. Aan mijn moeder de taak om zonder botbreuken, met haar vier voetjes uiterst voorzichtig naar beneden te stappen. Als een paard over een rotsige bergpas.
Als je al weken in spanning verkeert zoek je uitwegen. Ontsnappingen. Vluchtroutes. Dat elke route tot nieuwe angsten leidt was niet voorzien, maar malen betekent: niet kunnen stoppen met malen. De vluchtroutes bevinden zich online. Ik heb me suf gesurfd, maar nooit bereikte ik die regenboog aan de horizon. Ook die ochtend piekerde ik, koortsig. Welke gouden combinatie van zoekwoorden zou mij nou toch die uiteindelijke verlossing uit deze hel bieden. En ineens wist ik het. Ik haalde mijn mobiel uit mijn zak, typte in, en bekeek wat er verscheen. De eerste link leidde naar de opsomming van bijwerkingen. En verdomd. Daar stonden ze tussen. Temidden van een hele lange lijst. Mijn klachten. Zwart op wit.
Er kantelde iets in mij. Of misschien verschoof het. Misschien bevond ik me op een ganzenbord, en schoof ik een vakje verder, weg van de put waarin ik was gevallen. Of misschien sloegen de woorden die ik las, en letters zijn immers niet anders dan draden die tot lussen zijn getemd, als een lasso om me heen, en trokken me uit de wind. Alsof ik daarvoor voortdurend de elementen had weerstaan, midden in de stromende regen stond, in mijn natte nakie, hagelbuien, storm, donder en bliksem moest verdragen en nu trok iets me weg uit dat inferno. Dit was mijn uitweg.
De rest van de wandeling liep ik bergaf, lichter, veel lichter. Ik kon het verhaal van wanhoop vervangen door een verhaal van hoop. Ik kon het verhaal uit mijn lichaam trekken en buiten mezelf plaatsen. De ruimte werd groter. Na de wandeling reden we naar een volgend dorpje. Daar stond een basiliek. Binnen de enorme gotische gewelven. De bogen hoog in de lucht als de spanten van een omgekeerd schip. Zijn kiel kliefde door de lucht en wij bevonden ons onder in de buik. De glas-in-loodramen waren patrijs-poorten waardoorheen de zee van lucht en licht buiten naar binnen viel. Ik was ademloos.
4 reacties