Reizen op de plek, 13 december 2017
Ik moest om half tien beginnen. Door tot half zeven. Dat waren een hele hoop poosjes. Het was een locatie met drie vloeren, de vloeren stegen mee met de leeftijden. Vandaag moest ik in het midden. In het hart. Bij de peuters. Als het oude schoolpand een lichaam was zaten de baby’s in de voeten, en de kleuters in het hoofd.
Mijn collega kende ik al, maar ik had nog nooit met haar gewerkt. Aan de wijze waarop de dag verloopt, hoe de kinderen zich gedragen, welke sfeer er hangt, hoe de ruimte is ingedeeld en georganiseerd valt het karakter van je collega goed af te lezen. Binnen was het knus. Ingericht op Kerstmis al. Kerstboom met verlichting, lampjes-snoeren, dennentakken aan de ramen en de muren. Aan de twee langgerekte tafels die met de kopse kant aaneen waren geschoven zaten alle kinderen al klaar toen ik binnenkwam. Op welke vestiging je ook komt, overal zijn de rituelen precies hetzelfde. De verschillen zitten in de interpretaties van de details die moeten worden vorm gegeven. Hoe geef je het fruit: in de beker waaruit de peuters net hebben gedronken? Of hatseflats op tafel? Is er een broodkorstjes-prototcol? Help je ze met het smeren van de boterham of laat je ze zelf aanmodderen? Mogen ze door de hele ruimte rommel maken of verwijs je ze streng en consequent naar de speelhoek die ze hadden gekozen?
Er zaten vijftien kinderen aan tafel. Er werd nog gedronken, en sommige kleintjes moesten worden gecoacht om die slokken - slokje voor slokje voor slokje voor slokje voor slokje - naar binnen te werken. Op de hurken ernaast, en het watertje naar binnen praten. Ergens vanuit de tenen voldoende geduld omhoog pompen. Pas bij een leeg bekertje kreeg het kind fruit. Bananenwielen, glibberige natte perenstukjes en appelschuitjes in de schil. Een van de dametjes knaagde het vruchtvlees handig weg en liet de schillen als afgestroopte huiden op de tafel voor zich liggen.
Er stonk iets toen ik rond de tafel liep. Ik hielp de poeperd van haar stoel en nam haar mee naar de commode in een aangrenzend deel van het voormalige klaslokaal. Ik trok de trap onder de kast uit en liet het blonde meisje zelf naar boven klimmen. Daarna duwde ik de trap weer terug. Haar benen bungelden in het niets. Onmiddellijk schoof ze zo ver mogelijk door naar achteren zodat ze met haar hoofd scheef tegen de houten rand aan lag. Haar handen kromde ze krampachtig achter zich vast. Liefst had ze zichzelf dwars door het hout geduwd, weg weg weg van de afgrond bij haar benen. Haar gezicht verwrong van angst.
“Wat is er?” vroeg ik.
“Ik ben bang dat ik val.” fluisterde ze moeizaam. Mijn hart brak. Hoe kwam dit kleine ding zo bang? Was dit een keer gebeurd? Vallen? De commode was hoger dan zijzelf, en het liggen benadrukte het gevaar. Ik probeerde haar gerust te stellen, maar woorden hielpen niet. Ik moest iets dóén.
“Wat als ik de trap weer naar buiten trek, dan kun je daar je voeten op zetten.” stelde ik voor. Dat was goed. Ik trok de trap weer uit zijn hol en plaatste haar voeten stevig op de bovenste tree, het paste precies. Ze ontspande zichtbaar. Ik stroopte haar broek naar beneden en opende de luier.
Het moment dat je een kind verschoont is delicaat. Een kind vertrouwt jou, noodgedwongen, zijn of haar kwetsbaarheid toe. Die intimiteit is altijd een kans op elkaar leren kennen. Maar het komt zelden voor dat kinderen al de rijpheid hebben om meer te doen dan je alleen maar intens aan te kijken.
“Heb jij kinderen?” vroeg Sacha.
“Ja, zei ik, “maar die zijn al groot.”
Ze verstond het niet goed.
“Zijn ze al dood?”
“Nee, ze zijn al groot.” herhaalde ik. Haar woorden spoelden in mij rond als een slok wijn in de mondholte. Ik proefde ze. Moeiteloos stapte dit meisje over de diepe kloof van vele jaren heen. Ze sprak mij aan als de ene mens tot de andere. Maar dan onbevangen. Als een echt kind.
“Het is net alsof dit thuis is.” zei ze toen, mijmerend.
“Maar toch is het dat niet.” besloot ze.
Mijn mond zakte nog net niet open. De meeste kinderen van drie jaar zijn nog niet in staat om los te breken uit het hier en nu. Voor hen is de wereld nog aan hen vastgeklonken zoals net na de geboorte, als ze met de navelstreng nog vastzitten aan hun moeder. Ze zijn het centrum. Tijd en ruimte draaien met hen mee. Dit meisje echter bezat al de rijpheid, de intelligentie, en de creativiteit om mentaal te reizen. Ze wist afstand te nemen en juist daardoor nabijheid, intimiteit en vertrouwdheid te doorgronden en te waarderen. Ze zat dicht op de huid van haar eigen hier en nu, en tegelijkertijd wist ze haar bewustzijn te verbreden en te verdiepen met deze rijke, universele menselijke ervaring. Ze kon al reizen op de plek.
In de namiddag dansten de kinderen op de beats van foute kinderliedjes met een discolamp op de achtergrond. Roze, rode, blauwe, groene, paarse ronddraaiende vlekken op de wanden en het plafond. Niet alleen de ruimte werd uitgelicht, ook de verschillende temperamenten van de karakters onthulden zich in hoe, met wie, of alleen, elk kind bewoog. Een paar koppeltjes al, de meeste kinderen solitair en enthousiast, wild of rustig, en een jongen stokstijf aan de rand van de dansvloer, die door zijn onbeweeglijkheid een midden werd waar de rest omheen wervelde. Ik danste mee.
-
Later bleven Sacha en ik over. Alle andere kinderen waren opgehaald. Misschien werd ik ook wel opgehaald. We ruimden samen op. Autootjes, blokken, theedoeken, geruite keukenschorten, plastic fruit en groente, bestek, poppen, verkleed-kleren, gehavende boekjes, mutsen, petten helmen, zwaarden, hoge hakken; sporen van een lange dag spelen werden teruggestopt in bakken en hoeken.
“Ik houd van donkere hoekjes.” zei Sacha. “Houd jij ook van donkere hoekjes?”
“Ja,” zei ik, “Ik houd ook van donkere hoekjes.” En ik dacht aan mijn bed: niet meer dan een matras onder het schuine dak van mijn inimini slaapkamer op zolder. “Maar het moet er wel warm zijn.” voegde ik eraan toe. En ik dacht aan mijn dubbele deken van geitenwol die mij al vele winters warm houdt. Zonder die deken is mijn donkere hoekje echt geen paradijs.
Moeder kwam binnen. Sacha maakte geen haast. In de minuten dat wij beiden, de moeder en ik, wachtten tot Sacha de rivier tussen crèche en moeder overstak, aarzelde ik of ik iets zou vertellen dat verder ging dan de goed-geslapen-goed-gegeten-goed-gespeeld-riedel. De situatie was gevoelig. Ik wist niet hoe mijn observaties zouden vallen. Zodra ik zou vertellen zou ik mezelf toevoegen aan een intieme kring waar ik eigenlijk niet bij hoorde. Ik kon het niet laten. De verleiding om zelf tot uitdrukking te komen via dit kind was te sterk om te weerstaan.
“Sacha is zo oorspronkelijk.” zei ik. Ik vertelde over onze uitwisseling.
De moeder vertrok haar gezicht in iets dat het midden hield tussen grimas en glimlach, alsof mijn woorden in haar tegenstrijdige gevoelens teweeg brachten waarvan ze niet wist welke ze ruimte moest geven.
“Ja,” begon ze. “Wij hebben natuurlijk geen vergelijkingsmateriaal, want we hebben maar een kind, maar het is ons ook al opgevallen.” Ze zweeg. Het was alsof iets haar pijn deed. Ik zag dat ze vol zat met talloze anekdotes die haar woorden zouden onderschrijven, maar worstelde met het voor het voetlicht plaatsen daarvan, omdat dit licht van de openbaarheid, en alles dat vanuit de privé sfeer wordt gedeeld met diegenen die daar niet bij horen kan aangetast worden; dit licht zou te scherp zijn voor die delicatessen. Uiteindelijk hield ze haar verhalen binnen. Het moment ging voorbij. Ik besloot met een cliché. “Sacha heeft een oude ziel.” zei ik. Ze beaamde, niet van harte. Ik voelde me stom, maar het was al gezegd, ik kon het niet meer terughalen.
Mijn werkdag zat er op. Ik redderde om het meisje en haar moeder heen. Moeder hield ook van treuzelen, maar het stoorde me geenszins. Het was leuk om nu in deze periferie waar ik me beter thuis voelde, hun gesloten kring te bestuderen. Om getuige te zijn van de manier waarop moeder en dochter met elkaar praatten. Moeder ging volkomen gelijkwaardig met haar dochter om, en erkende tegelijkertijd haar peuterzijn. Op geen enkel moment verhief zij zich boven haar dochter met een aangepaste toon. Ze hadden zich inmiddels niet alleen teruggetrokken in hun cocon, ook waren ze opgeschoven naar het halletje dus ik kon zonder onbeleefd te zijn de lichten doven. In het zelfde halletje wurmde ook ik me in mijn jas. Vader kwam gehaast binnen. Een lange man met rustige pretogen. Hij stelde zich voor en struikelde over zijn voornaam. Expres wachtte ik nog even terwijl zij de deur uit, de trap af, naar de buitendeur gingen. Als drie individuen gingen ze weg, maar aan elkaar geklonken als een waterval klaterden ze het gebouw uit, voegden zichzelf toe aan de regen. Toen ik zeker wist dat ik alleen was maakte ik de laatste lichten uit, en vertrok.
2 reacties