De kleine zeemeermin - borstreconstructie deel 2 - 2 maart 2018

Binnen loop ik door naar achteren. Links zie ik door het raam een ruimte vol met fotografie-spul, dat moet het zijn. Ik loop naar de deuropening en zie een man met een staartje en een baardje die in gesprek is met een lichaamloze stem. Hoe raar zou dit zijn geweest, lang geleden. Eigenlijk is het nog steeds raar. Zodra de fysiek wel aanwezige man, die met de baard-staart dus, mij opmerkt rondt hij het gesprek af. Loopt door de gangen tussen alle spullen in in mijn richting. Shit. Een leuke, aantrekkelijke man. En voor hem en zijn camera moet ik me zo direct uitkleden. Mijn nog aanwezige schoonheid met die lelijke, langgerekte, schuine, slordige, grote min op mijn lijf, verminderen. Shit.

Hij stelt zich voor en ik vergeet subiet zijn naam. Potverdriedrollen, dan kan ik hem later des te moeilijker terugvinden, want dat is tegenwoordig mijn gulzige, tijdrovende verslaving. Er zweeft op elk moment van de dag een steeds verder uitdijend virtueel heelal om mij heen, waarin ik zelf de zon ben. Ik heb geen enkele aanmoediging meer nodig om in mijn note-book of mobieltje te duiken om daar de oneindige bibliotheek te raadplegen, waar ik dan de meest nutteloze kennis en interessante weetjes kortstondig of langdurig in me opneem. Deze man heeft daar ongetwijfeld een plekje. Hij maakt de overstap van zijn eerdere naar zijn nieuwe gesprek door me onnodige uitleg te geven, maar dat is wel de opmaat voor ontspannen interactie. Toch fijn als je binnenkort je krater moet tonen. Het was een video-conferentie, met een collega in de andere vestiging, in OLVG-west. Hij zegt het met een verontschuldiging in zijn toon, voor deze dure bewoordingen. Ik begin eigenlijk meteen met flirten. Zeg dat hij het van mij best een video-conferentie mag noemen. En hij mompelt dat hij de merknaam wilde vermijden. En daarom niet zei: Skypen. Aha. Zal mij een zorg zijn. Maar ik glimlach, verzoenend, begrijpend.

Hij loopt met me mee de ruime studio in. Er zijn ramen. De meeste ruimtes die ik in dit ziekenhuis heb leren kennen zijn bunkers. Zonder ramen. Lelijk kunstlicht. Zoals in het binnenste van een lichaam alle organen zitten, zo zitten de diverse afdelingen interne geneeskunde ook in het binnenste van dit grote lelijke gebouw. Maar dit deel is de laatste laag voordat buiten weer begint. Zo’n beetje waar de oren zich zouden bevinden. Of liever: de ogen. Opnieuw congruentie. Aan het eind hangt een blauwe, brede rol. Dat wordt mijn achtergrond begrijp ik. Alsof ik bloot in de buitenlucht zweef, met meerdere, verblindende zonnen die fel op me schijnen. Ik kleed me uit. Vanaf het moment dat ik daar sta, en hij de camera tussen ons in plaatst, verandert de sfeer. De leukerd professionaliseert waar ik bij sta, recht onder mijn neus. Zijn plotselinge zakelijkheid steekt me aan, ook ik voel me ineens strak en beheerst. Ik moet precies op het juiste plekje staan, neus dan richting paraplu, klik, keertje draaien, klik, nog een keertje draaien, klik, klaar. Ik mag me weer aankleden. Staartje kruipt achter zijn computer. Ik heb inmiddels ook gezien dat hij een charmant spleetje tussen zijn voortanden heeft. Dat wil ik graag nog een keer zien. Dus ja, dan moet die mond nog een paar keer open. Ik drentel verlegen in de richting van zijn beeldscherm. Ik wil potten-kijken. Ik wil mijn lijf zien. Ik wil graag weten of mijn gezicht erbij zit. En ik wil weten hoe een camera mij ziet. Het spiegelbeeld van mijn spiegelbeeld; hoe een ander mij ziet. En of dat heel erg afwijkt van hoe ik mezelf zie.

Hij heeft mijn verlangen prima in de gaten. Ogen in zijn rug denk ik. “Wil je het zien?” Dat is mijn cue. Ik drentel nu niet meer, ik loop, met grote stappen. Naar het scherm. Daar sta ik. Zonder hoofd. Ik ben niet dik. Ik val mezelf mee. Ja, de krater is er, maar ik kijk dit keer vooral naar wat er wel goed is. Maar Staartje-baardje-spleetje ziet nu de lelijke min pas goed, beter dan net, toen ik daar stond, toen stond de camera in de weg, en de zakelijkheid. Hij vraagt wanneer de operatie was. Twee jaar geleden bijna vertel ik. Hij drukt zijn empathie wat onhandig uit, zegt dat hij het zich wel kan voorstellen, dat ik een nieuwe borst wil. En ik ben hem dankbaar, voor zijn eerlijkheid. Daarna laten we het onderwerp rusten. Ik vertel dat ik zo ga schaatsen. Zijn gezicht vertrekt in een korte grimas van pijnlijke jaloezie. Waar ik dan ga schaatsen vraagt hij. Hier aan de overkant meld ik. Op de vijvers van het Oosterpark. De grachten zijn ook dicht toch? vraagt hij dan, retorisch. Hij wil geen antwoord, hij wil spuien; in Utrecht worden de grachten opengehouden, stelletje spelbrekers daar. Aha, hij woont in Utrecht. Er volgt een beknopt en toch te lang verslag over hoe hij met vrienden de elfstedentocht heeft gereden lang geleden, hoe betoverend dat was want het was buiten de officiële tocht om, dus extra magisch. Hij vertelt het met een charmante, onhandige ademloosheid, en die staat hem goed. Hij besluit met een spijtige verzuchting. Zijn zoontje van vier maakt zulke uitspattingen inmiddels moeilijk, dus schaatsen wordt lastig. Aha, hij heeft een zoontje. Maarrrr… hij gaat vanmiddag op wintersport, hij vertelt het bestudeerd nonchalant, zogenaamd tussen neus en lippen door, maar ik hoor de trots heel duidelijk dwars door het showtje heen. Staartje is openhartig, onhandig, professioneel, en tegelijkertijd ook helemaal niet, opschepperig, charmant, oprecht, kortom, lekker.

Het park en het ijs lonken echter nog harder. Ik trek mijn jas weer aan, sjaal om, leertjes aan de handen, muts op. Geef de fotograaf een hand, wens hem een fijne vakantie, en vertrek. Vlak voor de uitgang passeer ik een ruimte met open deur aan de linkerkant van de gang van dit blok. Er staat een vrouw die mij aankijkt als ik langs loop. In haar blik zie ik dat zij het hele gesprek woordelijk heeft kunnen volgen. Ik zie nog meer, wat ik niet kan duiden. Die broeierigheid kan echter best verklaarbaar zijn, als deze dame vroegere, dan wel huidige claims op de man meent te hebben. Maar wat heb ik daarmee te maken? Niks dunkt mij.

Tenzij ik de volgende mevrouw Staartje ben.