Taart

Het begon om half elf. Toen stapte ik echter net onder de douche. Zoiets informeels als een nieuwjaarstaart-met-kofffie-of-thee-uitnodiging, daar mocht ik ongetwijfeld flink te laat voor komen, zonder dat dit me op afkeuring zou komen te staan. Daar ging ik dan maar van uit. Langs de neus weg had ik dochter van het gebeuren op de hoogte gesteld en vooral het woord TAART was blijven hangen. Kon ik niet wat stukjes meesmokkelen? Vanaf dat moment werd dit mijn missie. Kletsen met collega’s, een voorlopig afscheid nemen (want komend seizoen staan mijn type-lesjes niet op de kaart) van degenen die mij al jaren van een mooie bijbaan voorzien, neus laten zien want netwerken; al die neven-redenen werden in een keer de achtergrond ingedrukt, tussen de coulissen teruggeduwd, terwijl deze in levensgrote letters uitgedrukte opdracht brutaal naar voren stapte: TAART STELEN. Bam! In de schijnwerpers.

Om elf uur kwam ik aan, had de storm die door de stad, het land en ons buurland woedde, glansrijk doorstaan. Voor het pand lag een machtige boom om. Zelf had ik niet veel van de wind gemerkt, wellicht doordat ik door straten heen moest waar de wind geen grip had. Misschien omdat die op de route van huis naar plek mij schuin van achteren komend niet kon vangen, steeds door huizenblokken werd afgestopt. Of misschien omdat ik fietste met ruime wind, het broertje van voor-de-wind, wanneer de wind pal van achteren komt. Voor de wind zeilen gaat het snelst, terwijl je er niks van merkt. Zoiets moest het zijn. Want ik was er in een zucht.

Binnen stond iedereen te netwerken. Een groep van pak hem beet twintig vrouwen, één man, slordig door elkaar heen geschud in een ruimte van niet meer dan 30 m2. Snel maakte ik een inschatting van mijn kansen. In mijn lichtgewicht boodschappentas zat een emmertje, waar ooit yoghurt in woonde. Die was al langgeleden verhuisd naar elders, getransformeerd, opgegaan in andere samenstellingen. Nu dus leeg dit huisje, kraakbaar. Strategisch legde ik mijn stapel neer tussen twee monitoren en toetsenborden aan de rand van de ruimte, waarbij de roze nylon tas die weer het huis was van het emmertje, opging in het stilleven van zware zwarte jas, paarse muts, en oranje sjaal. Een bouwwerk van afleidingsmanoeuvres waar ik met recht trots op was. Ik vervoegde me naar de tafel met de taarten. Een appeltaart, een kwarktaart met aardbeien bovenop, en een bosvruchtencake. De appeltaart sloeg ik over. Daar hielden mijn kinderen niet van. Maar de kwarktopper en de bosvruchtenfantasie waren beslist succesnummers. Ik had al koffie, ik pakte een bordje. Het moest zo echt mogelijk lijken. Ook nog een vorkje. Ik schoof twee punten op mijn plastic bordje. En bleef zo staan, terwijl ik naar de netwerkers om me heen keek, zonder iets te doen. Ik stapte op niemand af, knoopte nergens praatjes aan, deed kortom dat waar ik meestal heel goed in ben op bijeenkomsten met meer dan twee personen: niks.

Tot mijn geluk nam een van de twee organisatoren het woord. Er werd centraal een onderwerp aangesneden. Merkwaardig hoe groepjes mensen die schijnbaar wanordelijk in clubjes bij mekaar staan te praten, organisch veranderen in een luisterende kring. De spreekster was blijven staan, alle anderen vloeiden uit om haar heen. Completeerden de cirkel die zij was begonnen met een enkele punt. Niet alleen vergrootte dit mijn mogelijkheden tot heimelijkheid als alle aandacht gericht werd op de spreekster, ook gaf het mij de kans om me betrokken te voelen bij de groep, verbinding te maken met de aanwezigen door me te mengen in de eventueel nog te vormen discussie naar aanleiding van het besprokene. Die ontstond inderdaad, ik deed mijn zegje, en voelde me onmiddellijk gerechtvaardigd aanwezig, mijn plekje veroverd. Alsof het hier om een schip ging, en ik was de te-laat-piraat die net was komen aankakken. Net aan boord geklauterd, en de rest van het zootje had alles wat er te plunderen viel al lang binnen gehaald. Behalve de taart dan.

Het spreken duurde lang. Ik bedacht dat ik met mijn bordje waarvan ik niet at, zo zoetjesaan toch wel echt richting emmertje moest vertrekken wilde ik nog kunnen profiteren van de situatie. Eerst maakte ik me uit de kring los. Ik moest het risico nemen om daarmee mijn onzichtbaarheid op te heffen, maar hoopte dat de focus op de spreekster dit gevaar zou bezweren. Ik schuifelde naar mijn beginpositie. Een poosje bleef ik staan. Om mijn omgeving zowel als mijzelf te laten wennen aan de veranderde status quo. Ik schoof weer verder. Ondertussen maakte ik me zorgen: de cake kreeg ik makkelijk genoeg in het emmertje, maar de kwarktaart vergde meer handigheid, en vooral ook: tijd, een schaars goed. Ik schoof verder tot ik pal voor mijn stilleven stond. En hoewel ik met mijn gezicht en lichaam de aandacht van mijn collega’s na-aapte zat mijn eigen focus in de optelsom van te nemen stappen. Bordje neerzetten naast stilleven. Nylon tas openen. Deksel was al van emmer, meevaller! Snel met de handen de bosbessenpunt in de tang nemen en naar binnen schuiven, en hetzelfde doen met de wit-met-rode creme-smurrie. Ik koos mijn moment. Nu! Mijn blik verschoof van groep naar actie. Ik kon niet meer checken of iemand naar mij keek maar stelen zonder aandacht ging nou eenmaal niet dus niks aan te doen. In dat moment dat mijn eigen focus zich verplaatste zat mijn belangrijkste risico. Het was alsof ik, zolang ik hén bespiedde, mijn onzichtbaarheid kon bezweren. Mijn blik wegnemen was als het verbreken van die betovering. Alsof ik met het wegnemen van mijn blik een gordijn zou openschuiven, waarna diffusie zou plaats vinden. Diffusie van deeltjes aandacht die gelijkelijk over de ruimte verdeeld wilden worden. Ik zou betrapt worden. Het zou beginnen met één iemand, degene die mijn diefstal zou ontdekken. Die persoon zou een kreetje slaken. Het soort kreetje dat als een besmettelijke ziekte door de ruimte zou rondwaren, totdat uiteindelijk alle gezichten naar mij toegewend zouden zijn. Monden zouden openvallen, verbijstering zou te lezen zijn op alle gezichten om me heen. En dan. Dan zou ik in hun toenemende mate van begrip hun ĝenes kunnen lezen, en pal daarna, de afkeer, niet bij elkaar opgeteld, maar met elkaar vermenigvuldigd. De hele ruimte vol van schaamte. Die van mij.

Maar het was liever dit risico, met een kans dat als dit gezien werd, mijn kraak zou worden verzwegen, als gevolg van plaatsvervangende schaamte van de desbetreffende collega, dan het risico dat als ik de vraag openlijk zou stellen: mag ik een paar stukjes taart meenemen voor mijn kinderen? Dat die vraag zou worden beantwoord met een aarzelende, vervreemde afwijzing. En wat moest mijn vraag dan? Die lag daar dan, net zo naakt en schuldig als mijn schuld als ik betrapt zou worden. In het midden. Gesteld. “Euh….dat is eigenlijk niet de bedoeling.” In de toon de schaamte verpakt, waardoor, even erg, mijn eigen ĝene bij die van de antwoorder zou worden opgeteld, ook dán, twintig ĝenes tot in de tiende macht verheven, erger dan sterven.

Ik zat vast in het modderige midden tussen twee soorten mogelijke schaamtes, allebei even vreselijk. Dat konden we niet hebben. Ik zette door. Zelfs de kwarksmurrie was gelukt, ik kon weer opkijken. Ik zag geen enkele verandering, totaal geen bewijs dat ik gezien was. Het was gewoon gelukt! En dus raakte ik overmoedig. Dit ging zo gemakkelijk, er was nog een kamertje vrij in het emmertje, daar kon best nog een derde kraker bij. Ik schoof weer terug met mijn lege bordje, nam weer een bosvruchtencakepunt, en sloop terug naar mijn stilleven. Opnieuw lukte het. Emmertje sluiten durfde ik niet meer, ik was bang dat ik mijn kansen tot het uiterste had opgebruikt. Nu pas kwam ik tot rust, en begon dan eindelijk dat praatje met een van mijn collega’s. Netwerken op de valreep. Wellicht mede door de ontlading van mijn spanning, de euforie die kleptomanen moeten voelen na elke gelukte kraak, hoe klein ook, werd het een erg leuk gesprek. Vrolijk, openhartig, humoristisch, met veel bekentenissen, zelfspot en relativeringen, niet dat stugge, terughoudende, met prestaties en opschepperijen gelardeerde dat Hollandse gesprekken zo vaak kenmerkt, niets van dat alles. Een verademing. Pootje voor pootje vertrokken alle aanwezigen. Als een van de laatsten ik, en mijn gesprekspartner. Ik nam hartelijk afscheid van mijn werkgeefsters, en vertrok. De storm was voorbij. Maar de buit was binnen.


5 reacties