Moe
Dag vijf van de chemo. Frans is vandaag paragliden en ik ben alleen, omdat ik gewoon niet de energie had om iemand te bellen om mij gezelschap te houden. Ik voel me vreemd, maar als ik in de spiegel kijk zie ik iemand die er stralend en gezond uitziet. Mijn haren krullen nog net als altijd, mijn ogen zijn weer wit in plaats van oranje en mijn huid heeft weer een normale kleur. Niets bijzonders te zien. Het uiterlijk is zo in contrast met hoe ik me vanbinnen voel. Ik voel me zwak, trillerig en moe. Ik ben geweldig trots op mijn lichaam. Ik heb gehoord dat veel mensen hun lichaam zijn gaan wantrouwen vanwege de kanker. De huisarts zei het ook nog tegen mij: ‘je hebt waarschijnlijk het gevoel dat je je lichaam niet meer kan vertrouwen’. Maar dat herken ik helemaal niet. Ik heb juist enorm veel bewondering gekregen voor de veerkracht van mijn lijf. Hoe het alles telkens weer weet te doorstaan en op te krabbelen.
Het is met bijna 20 graden heerlijk weer. Ik zit buiten in het zonnetje en probeer de krant te lezen, maar mijn hersenen lijken wel verstopt te zitten. Ze nemen geen enkele informatie op. En na een paar minuten sukkel ik in slaap. En zo breng ik de dag door: zittend en etend en slapend in het zonnetje. En ik maak ook nog twee wandelingetjes door het bos, waarbij ik telkens een klein rondje maak, zodat ik makkelijk de veilige thuishaven kan bereiken. Het wandelen in de natuur en het in beweging zijn doen me goed.
Frans heeft een kookboek gekocht van Yotham Ottolenghi met allemaal heerlijke groentegerechten. Ik begin er zowaar van te watertanden. Mijn schatje doet uitgebreid boodschappen en daarna koken we samen smakelijke venkel met olijven en kappertjes. De vis waar ik normaal dol op ben, staat me tegen. Als we eenmaal aan tafel zitten, vertelt Frans over het paragliden, maar ik ben zo moe dat zijn woorden nauwelijks bij me binnen komen. Ik weet van voren niet meer dat ik van achteren nog leef. Om half negen val ik op de bank tegen Frans aan in slaap.
Ze zeggen dat je zoveel mogelijk je dagelijkse ritme moet proberen te handhaven, omdat je anders ’s nachts niet meer kan slapen. Nou daar heb ik geen last van. Ik slaap gewoon dag en nacht. Jakkes, denk ik, zou Frans me nog wel aantrekkelijk vinden als ik een half jaar als een dooie muis op de bank lig en er geen zinnig woord meer uit me komt?
Het effect van de chemo beangstigt me vooral, omdat ik me niet meer mezelf voel. Ik voel me vervreemd van mezelf. Ik loop rond als een robot, een zombie. Ik kan geen contact meer maken, voel me in mezelf opgesloten. Afgestompt. Suf. Er dringt niets tot me door.
’s Nachts word ik wakker. Ik merk het verschil direct: het rare chemo-effect is weg. Er is weer ruimte, helderheid, de energie stroomt, ik voel verbinding, ik voel me weer blij. Gelukkig, ik ben weer terug. Alsof ik al die tijd met mijn hoofd in een gifwolk heb gelopen en ik nu weer frisse lucht kan inademen.
Dag zeven van de chemo. Ik sta blij en energiek op, maar na het ontbijt voel ik me al stervensmoe. Ik voel me trillerig en licht in mijn hoofd, terwijl mijn hart als een razende te keer gaat. Wanneer heb ik me ook zo gevoeld, vraag ik me af? Ja, ik weet het. Toen ik last had van de hoogte in Nepal en Peru. Tekort aan zuurstof. Te weinig rode bloedlichaampjes. En een honger dat ik heb. Ik heb het idee dat mijn lijf schreeuwt om krachtvoer: melk, vlees, eieren, kaas. Ik eet het allemaal, maar het trillerige gevoel gaat er niet mee weg. En ineens komen de woorden van mijn oncoloog weer naar boven: ‘de eerste week zult u wellicht misselijk zijn, maar daarna kunt u eten als een slootgraver.’ Ik ben telkens weer verwonderd over de bijzonder rake dingen die deze man weet te zeggen. Net of het universum hem niet voor niets aan mij heeft gekoppeld. Week één zit er op. Nog maar elf weken te gaan.