Bijkomen

Ik lig al een tijd lang met mijn ogen open in bed, maar ik kan de moed niet verzamelen om op te staan. Het lijkt wel alsof mijn hersenen het signaal om te bewegen niet door willen geven aan de rest van mijn lichaam. Ik bedenk dat als dit zo door gaat, ik niet meer alleen in huis kan zijn, omdat ik niet meer in staat ben om voor mijn eigen drinken en eten te zorgen. En ik moet drinken en eten om in leven te blijven. Het is een beangstigend idee niet meer voor mezelf te kunnen zorgen.

Toch lukt het me om me aan te kleden, naar beneden te gaan en iets van een ontbijt klaar te maken. Het is inmiddels half één. Na deze krachttoer voel ik me weer zo ontzettend moe dat ik op het bed in de kamer ga liggen, te moe om naar boven te gaan en te moe om mijn pruik af te zetten. De telefoon gaat, maar het idee op te moeten staan en vijf passen te moeten lopen is echt te veel op dit moment. Laat staan dat ik ook nog zou moeten praten. Nee, ik wil op dit moment niemand zien en zelfs niet spreken.

Ik heb behoefte aan een oase van rust en veiligheid. Een ruimte die vrij is van gevaarlijke bacillen en virussen die me ziek kunnen maken. Gewoon alleen op de bank zitten en naar de regendruppels kijken die langs het raam stromen. Twee weken terug vond ik het leven nog een saaie bedoening en was ik op zoek naar meer leven in de brouwerij. Ik weet nog dat ik knorrig dacht: ‘en het hoogtepunt van vandaag is: ik heb mijn pruik gewassen, gefeliciteerd!’ Toen dacht ik nog: ‘rust roest’ en was ik op zoek naar enige uitdaging en zingeving in mijn leven. Nu wil ik alleen nog maar rust. Een zalig niets. Bijkomen van alle lichamelijke ontberingen.