Hoofdstuk 9 Lichaam

9. Lichaam

De golven kabbelen rustig over een paar rotsen tot ze zachtjes bij het strand uiteenvallen. Ik loop ertussen. Af en toe licht ik een steen op om te zien of er een krab onder verstopt zit. Ik kan er geen vinden en waad verder met de brandende zon op mijn rug.      

Een hand op mijn schouder. Weer dat vertrouwde gezicht. Hij knikt naar het water rondom mijn voeten. Als ik naar beneden kijk, zie ik een krab. Ik buk en leg mijn hand behoedzaam om het lijf van het dier. Het houdt zijn scharen in de lucht en zijn poten bewegen wild heen en weer. Het gewicht is zwaar in mijn handen en kan me niet herinneren dat ik ooit zo’n grote krab vasthield.                                                                 

Jij bent vast nooit eerder door mij gevangen, fluister ik glimlachend tegen de krab. Vooruit, zeg ik en laat hem weer vrij. De krab zweeft roerloos in het water, landt op de bodem en verdwijnt tussen de rotsen.

*

Mijn handen trillen als ik de fles van Isa pak. Ik heb even getwijfeld of ik haar voeding zou maken. Ik dacht dat het misschien beter was ermee te wachten tot mijn moeder bij me is, maar ze appte net dat haar afspraak bij de tandarts uitliep en ze nu pas onderweg is.                                                                                                                                      

Isa heeft honger gekregen. Lars is naar een bijeenkomst op zijn werk. Dat kon niet anders, had hij vanochtend gezegd. Hij heeft geregeld dat mijn moeder komt zodat zij Isa kan verzorgen omdat ik nog steeds te ziek ben van de chemo. Nou, ze is er mooi niet, sis ik als ik het pak melkpoeder pak. Met mijn hand die steeds harder begint te trillen neem ik een paar schepjes poeder en probeer die in de fles te krijgen. De helft gaat er verdomme naast. Ik steun op het aanrecht en hoor dat Isa steeds harder begint te huilen.                                                                                                                         

Ik steek opnieuw het maatschepje in het pak poeder. Het lukt me na een paar keer scheppen om de fles te vullen met de juiste hoeveelheid. Ik doe er water bij en zet de fles in de magnetron om de melk op te warmen.                                                                    

Ik draai me om naar Isa die in haar box ligt te huilen. De speen die ik haar gaf, heeft ze uitgespuugd. De magnetron piept. Ja, nu krijg je je fles, zeg ik tegen Isa. Ik doe de magnetron open en wil de fles pakken, maar mijn hand trilt zo dat ik de fles omstoot en de inhoud ervan op de grond valt. Om mijn voeten ligt een plas melk.                        

Nee, nee, nee roep ik en probeer de fles van de vloer te pakken. Ik ga op mijn hurken zitten maar ben zo duizelig dat ik midden in de plas melk val. Isa lijkt steeds harder te huilen en ik kan mezelf niet langer bedwingen. Ik weet het toch ook allemaal niet meer, sniksnotter ik tegenover haar.                                                                         

Dan hoor ik de sleutel in het slot van de voordeur. Ik slaak een zucht van opluchting als ik mijn moeder hoor roepen dat ze er is.

                                                                                                         

*

De misselijkheid die na de chemo opkomt, blijft dagen hangen. Eerst wist ik niet hoe lang precies. Dan stopte ik te vroeg met de antimisselijkheidsmedicijnen en stond ik alsnog te kotsen. Nu weet ik dat het vijf tot zes dagen duurt voordat het is weggeëbd.     

Om mezelf te belonen na het doorstaan van weer een chemo ging ik altijd naar de delicatessewinkel bij ons om de hoek. Ik kocht altijd te veel en lang niet altijd het gezondste eten maar dokter Anderson vond dat prima want zo bleef ik tenminste op gewicht. De eigenaar van de winkel weet inmiddels precies op welke dag ik kom. Hij houdt altijd een stuk pistachechocolade voor me apart omdat hij weet dat ik er zo dol op ben. Maar deze week zal de reep achter zijn toonbank blijven liggen. Voor het eerst tijdens mijn chemokuur ben ik niet bij hem langs geweest.                                                           

Door de chemo zijn mijn slijmvliezen kapotgegaan. Iedere keer als ik iets eet met kruiden of knoflook is het alsof mijn mond in brand staat. Ook fruit eten doet pijn. Om mijn mond te beschermen moet ik iedere dag meerdere keren spoelen met zout water. Echt genieten van eten lukt me niet meer. Ik ben dol op koken maar raak nu geen pan aan. Tijdens operatie Opkikker ben ik voor het laatst uit eten geweest. Het was net op tijd gepland. Behalve een gebrek aan eetlust heb ik nauwelijks nog energie.                   

Dokter Anderson had me er al voor gewaarschuwd. Nu ik op de helft van de kuur ben is mijn lichaam niet meer in staat te herstellen. De Neulasta-injectie gaat me op de been houden, maar de vermoeidheid zal de rest van de kuur niet meer weggaan, zelfs erger worden. De herstelweek waarin ik normaal gesproken nog wat kon doen, breng ik nu meestal op de bank door. Als Isa slaapt duik ik ook in bed.                   

Wanneer ik in bed op mijn rug lig steken mijn heupbenen uit. Mijn kleding hangt losser om mijn lichaam. Toen ik vandaag in de spiegel keek, schrok ik. Mijn wangen zijn ingevallen, mijn huid geel en mijn ogen zijn door mijn kapotte slijmvliezen droog en rood. Dokter Anderson heeft oogdruppels voorgeschreven en me het dringende advies gegeven meer te gaan eten.                                                                

De eigenaar van de delicatessewinkel is het ook opgevallen dat ik er slecht uit zie. Hij had me bezorgd aangekeken toen ik vorige week met Lars en Isa langskwam. Lars had tot mijn irritatie verteld wat er met me aan de hand is en dat we ons zorgen maken om mijn gewicht. Dat hij op aanraden van dokter Anderson aanvullende voeding had gekocht bij de apotheek. Drinkvoeding met een aardbei-, vanille-, banaan- of chocoladesmaak. Dat ik het tot nu toe weiger te drinken omdat het me alleen iets voor doodzieke mensen lijkt.                                                                                                       

Toen we de zaak uitliepen vroeg ik pissig waarom hij dat gedaan had. Je bent hartstikke ziek, siste hij. Je hebt kanker, een loodzware chemokuur, het is echt niet gek om te zeggen hoe erg het is. Hij vroeg waarom ik er niet aan toe kon geven. Die drankjes zouden me juist goed doen. Hij vertelde dat hij ze niet voor me heeft gekocht omdat ik doodziek ben maar omdat hij bang is dat als ik zo doorga het ga worden. Nijdig had ik gezegd dat ik die medische voeding gewoon niet wil. Lars ging voor me staan en wees naar mijn lichaam. En ik wil dit niet, zei hij streng. Je bent veel te mager. Anderson heeft het ook gezegd. Probeer het gewoon, doe het dan voor mij en Isa. Halsstarrig schudde ik van nee.                                                                                                                      

Nu een week later kan hij het echt niet meer aanzien en drukt een Nutridrink in mijn handen. Hij zegt dat hij me niet met rust laat voordat ik het opgedronken heb. Ik staar naar het drinkpakje. Mijn tante die aan kanker is overleden dronk dit ook. Ik ben bang als ik dit ga drinken ik aan die kanker toegeef, dat ik ook doodga. Ik eet nog liever niets dan dat ik hier een slok van neem.                                                                               

Ik kijk op als er wordt aangebeld. Lars doet open. Als hij de woonkamer binnenkomt draagt hij een koelbox met de naam van de delicatessewinkel. Voor jou, zegt hij verbaasd als hij het op tafel zet. In de box allerlei soorten smoothies. En een handgeschreven kaartje waarop staat dat de eigenaar heeft opgezocht dat een smoothie een prima manier is om voedingsstoffen binnen te krijgen zonder dat het pijn doet aan mijn mond door de toevoeging van room.                                                                       

Die room is fantastisch voor je gewicht, zegt Lars opgetogen. Ik zet snel die Nutridrink weg en stamel dat we een bos bloemen bij de winkel moeten laten bezorgen. Iets om te laten merken hoe geweldig het is dat de eigenaar al die moeite voor me heeft gedaan. Hoe immens blij ik hiermee ben. Nieuwsgierig pak ik een beker, steek het rode papieren rietje in het deksel en neem voorzichtig een slokje. Heerlijk!

             

*

Mijn moeder heeft, vlak nadat mijn vader begraven was, een foto van hem in de woonkamer opgehangen. Hij staat daar breeduit lachend op en draagt zijn pas aangeschafte bril. Zijn ogen werden de laatste jaren steeds slechter, al wilde hij daar niet meteen aan toe geven. Pas toen bleek dat hij zijn eigen onderzoekteksten niet meer kon lezen, gaf hij toe dat zijn zicht minder werd.                                                                     

Of hij wel zijn bril gedragen had ten tijde van zijn auto-ongeluk heeft mijn moeder zich zo vaak afgevraagd. We hebben geen antwoord op die vraag gekregen. Zijn bril is nooit teruggevonden.                                                                                        

Toen ik ouder werd en ik de foto van mijn vader bekeek, vroeg ik me af of hij misschien toch niet te hard gereden had. Uit het onderzoek was alleen naar voren gekomen dat hij de macht over het stuur verloren had. Hoe dat dan gekomen was, bleef onduidelijk.                                                                                                                             

Zou het door onze afspraak komen. Dat we aan het einde van de middag naar het strand zouden gaan. Dat hij misschien wel net iets te laat van zijn werk vertrokken was en net iets te hard op het gaspedaal hard gedrukt om toch op tijd thuis te zijn. Het beeld van mijn vader die naar zijn horloge kijkt en schrikt als hij ziet hoe laat het is, snel zijn spullen pakt, met zijn autosleutel in zijn hand naar zijn auto rent en dan haastig de weg op rijdt, heeft jarenlang in mijn hoofd gezeten.                                                   

Tot ik het een keer aan mijn moeder vroeg of het echt niet bekend was wat er nu precies gebeurd was. Ze schudde van nee en zei dat hij waarschijnlijk ergens voor was uitgeweken. De politie had aan het bandenspoor op de weg kunnen zien dat mijn vader aan zijn stuur getrokken had, maar waarvoor wist niemand. Het zou ook kunnen dat de lage, felle zonnestralen van de avondzon hem hadden verblind of wie weet was hij opeens onwel geworden. Mijn moeder zuchtte dat niemand het haar precies had kunnen zeggen.                                                                                                             

Ik staarde naar buiten. Probeerde me van hem een voorstelling te maken in het moment voor zijn ongeluk. Verblind door de zon, zijn ogen samengeknepen, zijn hand voor zijn gezicht en zo uit de bocht gevlogen. Of getroffen door, ja, door wat eigenlijk? Het zou toch logischer zijn dat hij toch weer op zijn horloge had gekeken, zag hoe laat het was, zich beseft had dat hij te laat zou komen, net iets te veel gas had gegeven en zo de controle over het stuur verloren had.                                                                          

Mijn moeder zag mijn peinzende gezicht en greep plotseling mijn hand vast. Ik keek haar verbaasd aan. Ze vroeg of ik dacht dat het ongeluk iets met mij te maken had. Dat ik dat nooit mocht denken. Wat hem is overkomen was een ongeluk waar niemand iets aan kan doen. Het is gewoon pech. Het is niet jouw schuld, het is niet papa’s schuld, het is iets wat nooit had mogen gebeuren maar waar niemand schuld aan heeft. Het is niet jouw schuld, Anouk. Niet jouw schuld. Hoor je me, Anouk, het is niet jouw schuld. Ze hield mijn hand heel stevig vast. Ik keek haar met grote ogen aan en knikte van ja.

*

De man kijkt naar me als ik de zee in stap. De golven zijn hoog door de aanlandige wind. De zon laat ze schitteren. Mensen springen over de golven in de branding. Ik doe dat ook.                                                                                                                            

Het water is lekker fris. Ik laat me op mijn hurken zakken zodat alleen mijn hoofd boven het water uitkomt. Iedere keer als er een muur van water op me af komt, hoef ik alleen maar te gaan staan om er niet onder te bedolven te worden. De stroming zuigt aan mijn lichaam als de zee zich terugtrekt. Ik laat me op mijn rug drijven en geef me er lachend aan over.

                                    

*

Als Lars opstaat draai ik me nog even om. Ik rol op mijn zij en raak daarbij per ongeluk mijn borsten aan. Ik zet me schrap zodat het me niet overvalt hoe koud ze zijn. Tot mijn verbazing zijn ze heerlijk warm. Vast omdat ze de hele nacht verborgen waren onder mijn slaapshirt en donzen dekbed.                                                                                                

Ik raak mezelf overal aan, ik moet weten of mijn borsten net zo warm zijn als de rest van mijn lichaam. Het lukt me niet goed. Mijn shirt zit in de weg. Als ik hoor dat Lars onder de douche stapt trek ik het uit. Weer onder het dekbed strijk ik behoedzaam over mijn armen, langs mijn hals, over mijn borsten, mijn buik, mijn billen, mijn benen tot ik mijn handen ontspannen op mijn borsten laat rusten. Mijn huid gloeit overal, is zacht en glad. Het is net alsof ik mijn lichaam, het verleidelijke, zonder gebreken weer terug heb.                                                                                                         

Ik schuif naar de warmte die het lichaam van Lars heeft achtergelaten, pak zijn hoofdkussen en druk het tegen me aan. Als ik zijn vertrouwde geur ruik doe ik mijn ogen dicht.                                                                                                                                

Er gaat een rilling door me heen. Zijn vingertoppen glijden langs mijn ruggengraat tot hij bij de kuiltjes boven mijn billen is. Hij cirkelt er traag omheen, fluistert bij mijn oor dat hij gek op ze is, drukt zijn lippen in mijn hals en duwt me zachtjes op mijn rug. Hij kust me, zijn handen gaan over mijn lichaam. Hij stopt als hij bij de knik van mijn liezen is. Met zijn warme lippen tegen mijn huid zegt hij zachtjes dat ik zo’n prachtig lichaam heb, dat hij er maar geen genoeg van krijgt. Ik kan niet meer stil blijven liggen, druk mezelf tegen mijn hand aan, moet moeite doen om zachtjes te doen.

Als het geluid van de douche de slaapkamer binnendringt is het alsof ik word overspoeld door eenzaamheid, ondergedompeld in een enorme leegte. Wat als hij bij me in bed was gebleven, hij zijn hand op mijn warme borst had gelegd. Het kussen is ineens een plomp, waardeloos ding. Bruusk duw ik het van me af. Ik wil het niet blijven doen met herinneringen. Dromen van hoe het was. Omdat ik er zo naar verlang dat het nu ook zo zal zijn.                                                                                                               

Stel dat ik nu naar de badkamer ren, de deur opengooi. Hem vraag me te kussen, zijn armen om me heen te slaan. En niet om me te troosten, niet om te laten zien dat hij niet langer mijn borsten verafschuwt. Maar omdat hij me wil. Helemaal.

Ik leg mijn handen op mijn hoofd. Waarom zeg ik dat niet. Wanneer breek ik toch door die muur heen.

                                                                                    

*

Met mijn vingertoppen volg ik de twee lijnen van mijn sleutelbenen tot de twee kleine kuiltjes daaronder. Vanaf hier is begonnen om mijn borstweefsel te amputeren. Zo hoog, had ik nog verbaasd gezegd. Mijn oncoloog had van ja geknikt. Op mijn vraag hoe dat amputeren dan precies in zijn werk gaat, heeft ze nooit antwoord willen geven. Too much information.                                                                                                     

De plastisch chirurg had wel gezegd dat ze zou willen dat er protheses waren die ook de subtiele druppelvorm van mijn borsten bezitten. Zodat ik een mooiere overgang zou hebben vanaf het decolleté naar de nieuwe borst. Ik snap nu wat ze bedoelt. Mijn borstspieren fungeren als een soort welving, maar iedere keer als ik die aanspan, en dat gebeurt ongemerkt heel vaak, is het effect weg. Er schieten rimpels en plooien in de huid die tijdens het aanspannen van mijn borstspieren bij elkaar getrokken wordt. Het is en blijft een vreemd gezicht.                                                                                 

Mijn littekens worden wel al lichter. Bijna net zo licht als de huid van mijn borsten zelf. De moedervlek waar de plastisch chirurg het nog over had zit nog steeds aan de zijkant van mijn rechterborst. Iedere keer als ik dat stukje huid zie, ben ik blij om iets te zien wat ik nog herken van mijn oude borsten.                                                   

Als ik mijn littekens inspecteer schieten de woorden van de anesthesist vaak door mijn hoofd. Dat het amputeren van mijn borsten voor hem een huis-, tuin- en keukenoperatie is omdat het niets met vitale organen te maken heeft. Er dreigt geen gevaar voor het hart, de longen of de hersenen. Het is een operatie die voor de patiënt moeilijk is, maar voor hem, zei hij lachend, een fluitje van een cent.                                  

Ik had hem aangestaard en me gerealiseerd dat anesthesisten moeilijkheidsgraden hebben voor operaties. Een borstamputatie krijgt geen hoog cijfer. Nadat mijn anesthesist was uitgelachen sloeg ik mijn armen over elkaar heen en zei dat ik blij was dat er tenminste een persoon in de operatiekamer was die geen moeite zou hebben met het verwijderen van mijn borsten. Om me gerust te stellen zei hij dat hij me goed zou verdoven.   

*

Achter de duinen is de lucht grijs, voor me schitteren de golven door de laatste zonnestralen die nog net door het wolkendek heen breken. De stralen zorgen ervoor dat het natte zand oplicht en dezelfde kleur als de lucht aanneemt, net als een spiegel. De man staat in de branding. Als ik naast hem gaan staan, zie ik dat er van hem geen schaduw of weerspiegeling in het water te zien is. Ik leg mijn handen op het water en staar naar de horizon.

*

Ik lig met mijn ogen dicht op mijn ligbedje. Ik draai me op mijn buik en doezel langzaam weg. In de verte hoor ik Lars zeggen dat mijn schouders een beetje rood worden. Zal ik ze even insmeren, vraagt hij.                                                                        

Ik sper mijn ogen open en probeer me te herinneren wanneer de laatste keer was dat Lars mijn rug heeft gemasseerd. Was dat niet tijdens de bevalling van Isa tijdens de rugweeën? Dat zal inderdaad de laatste keer geweest zijn. Mijn mond valt een beetje open als ik besef dat het meer dan een half jaar geleden is.        

Ik ga op mijn buik liggen met mijn ogen dicht. Hij legt zijn warme handen op mijn rug. Hij smeert niet alleen de crème op mijn schouders maar masseert ze ook. Kippenvel.          

*

We zijn aangemeerd bij een baai, mijn vader en ik. Omdat het makkelijk en snel klaar is eten we aan boord pasta. Hij wil graag op de laatste avond van onze zeiltocht een kampvuur op het strand maken.                                                                                               

Met de rubberboot varen we naar het strand. Daar sprokkelen we in het achterliggende bos hout. Hij stapelt de takken en propt er wat oud papier tussen. Ik mag een lucifer aansteken en bij het papier gooien. Hij gooit er ook eentje bij. Mijn eerste kampvuur, zei hij glunderend.                                                                                    

Uit een tas haalt hij een zak met marshmallows die ik één voor één op een stok steek om ze zo boven het vuur te kunnen houden. Als ik ze van de tak peuter worden mijn vingers kleverig. De zoetigheid blijft tussen mijn tanden plakken. Het maakt me niet uit.                                                                                                                                 

Ik staar naar het knisperende kampvuur in de vlammen. Het springen van de vonken als er een tak verschuift of als er iets knetterend uit elkaar barst door de hitte. Mijn wangen gloeien door de warmte van het vuur. Mijn vader heeft zijn arm om me heen geslagen en kijkt net als ik naar de vlammen.                                                            

Tijdens de vakantie heeft hij een stoppelbaardje gekregen. Hij plaagt me ermee als hij me een nachtzoen geeft. De korte haartjes op zijn kin kietelen waardoor ik in de lach schiet. En dan geeft hij me lachend nog een zoen en nog een.                                            

Hij ziet dat ik naar hem kijk en glimlacht naar me. We kijken elkaar heel even aan. De vlammen verlichten zijn gezicht, zijn ogen glimmen en zijn stoppelbaard lijkt te glinsteren. Ik geloof dat het de laatste keer was dat we zo naast elkaar hebben gezeten.                     

*

Ik haal mijn lievelingsjurk uit de kast. Het was al voordat ik ziek werd een van mijn favoriete kledingstukken. Als ik het van de hanger haal, hou ik de jurk even voor me en streel de stof die nog altijd net zo donkerblauw is als toen ik het kocht.                        

Ik wist meteen dat het de investering waard was toen ik de jurk voor het eerst zag. De marineblauwe kleur en de parelmoeren knopen deden me denken aan de zee. Het had ook precies de lengte die ik mooi vind, net boven de knie. Anne schrok zich rot van het prijskaartje maar voor mij leek het alsof de jurk speciaal voor me gemaakt was. Ik moest en zou hem hebben. Van mijn aankoop heb ik nooit spijt gehad. Die blik in Lars zijn ogen toen hij me voor het eerst in mijn jurk zag.                                              

Hij glimlacht als hij mijn jurk ziet, zegt dat het als gegoten zit. En dat mijn pareloorbellen er goed bij passen. Dat ik er prachtig uitzie. Mijn mondhoeken trekken. Hij pakt mijn hand en we lopen naar buiten.

Vanavond is het jubileumfeest van het resort. De keten bestaat zeventig jaar en dat moet gevierd. De afgelopen dagen is de ravage na de storm door het personeel vakkundig opgeruimd, zelfs de trouwkapel is in eer hersteld.                                            

Zo meteen treedt er een band op, als afsluiting zal er vuurwerk vanaf het strand worden afgestoken. Bij het zien van het vuurwerk die op de posters te zien is, is het net alsof ik weer alleen ben in mijn ziekenhuiskamer. Ik moet mezelf eraan herinneren dat ik niet meer daar ben, maar hier. Ik ben hier.                                                                

De band speelt gelukkig covernummers die ik stuk voor stuk kan meezingen en het beeld van het ziekenhuis verdwijnt steeds meer naar de achtergrond. Lars haalt wat te drinken en ik kijk hem na. Zijn haar is wat lichter geworden door de zon en hij draagt een wit shirt dat door zijn bruine huid nog witter lijkt. Een paar vrouwen is het ook opgevallen dat hij er knap uitziet en staren hem na. Als hij bij de bar is knipoogt hij naar me en zwaait even. Ik wuif lachend terug. De vrouwen kijken me verbaasd aan en ik weet niet waar ik het lef vandaan haal, maar dan zwaai ik ook even lachend naar hen. Hij hoort bij mij. Diep van binnen is er weer het fladderen in mijn buik dat ik vroeger ook altijd had als ik hem zag. Ik kijk glunderend naar hem als hij me stralend aankijkt.    

Als afsluiting van het optreden volgt het vuurwerk en we worden allemaal uitgenodigd om naar het strand te gaan. Lars komt achter me staan en slaat zijn armen om me heen. Hij geeft me een kus op mijn wang en ik leg mijn handen op zijn armen. Hij wil zijn armen in een reflex weer weg halen, maar ik hou ze juist stevig vast en druk ze tegen me aan. Niet weggaan nu, niet nu weggaan.                                                  

Ik draai me om en kijk recht in zijn ogen. Zijn gezicht wordt verlicht door al het vuurwerk en het is net of ik hem weer voor het eerst zie, zoals ik hem ooit zag daar bij die deurpost. Ik sla mijn armen om hem heen en druk mezelf tegen hem aan, kus hem en heel even vergeet ik waar ik ben.                                                                                            

Als ik mijn ogen weer open en we elkaar aankijken, laat zijn blik me maar niet los. Hij kijkt naar me zoals hij altijd naar me gekeken heeft. Het blijft me verwonderen dat er voor hem niets veranderd is. En voor het eerst besef ik dat ik het nu ook wil dat hij zo naar me kijkt. Dat ik me niet meer schuldig voel of schaam. Hij is er voor me zoals hij er altijd voor me is geweest. Achterop zijn fiets als hij me ‘s avonds naar huis bracht, met zijn hand stevig in de mijne toen we pasgetrouwd uit het stadhuis kwamen, zijn bezorgde en gespannen gezicht tijdens de bevalling van Isa.                                         

Je straalt helemaal, zegt hij. Dat het precies is waarom ik hem altijd opviel. Ik straalde altijd. En mijn lach.                                                                                                          

Dat vuurwerk kan me opeens gestolen worden. Zullen we naar de hotelkamer, vraagt hij. Als we erheen lopen gieren de zenuwen door mijn lijf. Het is net alsof dit de allereerste keer is, alles nieuw is. Ik heb geen idee hoe mijn lichaam op hem zal reageren. Ik weet alleen hoe het voor de kanker was, toen ik nog gezond en onbeschadigd was.                                                                                                                

 

Als we in de hotelkamer zijn zegt hij dat ik er zo mooi uit zie vanavond, dat hij zijn ogen niet van me af kan houden. Mijn hand gaat automatisch naar mijn korte haar. Hij pakt hem en geeft er een kus op. Verbaasd kijk ik hem aan. Hij zegt dat mijn haar weer terugkomt, dat het hem echt niets uitmaakt. Hij slaat zijn armen om me heen en trekt me naar zich toe. Hij fluistert bij mijn oor dat hij van me houdt, dat hij goed voor me zal zorgen, we het heel rustig aan kunnen doen, we hebben de hele nacht.                  

Sussende woorden. Precies wat ik nodig heb. Ik ga met mijn vingertoppen langs zijn lieve gezicht. Alles wat hij voor me heeft gedaan, hoe hij me verzorgd heeft. De manier waarop hij me aankeek daar in die gang van het schoolgebouw. Recht in mijn ogen. Alsof hij wilde zeggen, op een dag ga ik je leren kennen. Helemaal, ieder stukje, ieder beetje.  En het is ‘m gelukt. Als enige. Alleen aan hem durf ik me helemaal over te geven.                                                                                                                              

Of hij me mag uitkleden. Ik knik van ja. Zijn vingers gaan langs de knopen van mijn jurk. Ik knijp heel even mijn ogen dicht als hij ze langzaam begint los te maken. Als mijn jurk helemaal openhangt, schuift hij het behoedzaam van mijn schouders tot het om mijn voeten valt. Hou me vast. Hij slaat zijn armen om me heen, streelt mijn wang en kust me. Zijn handen glijden over mijn rug, knijpen zachtjes in mijn billen. Dan tilt hij me op en legt me voorzichtig op bed, alsof ik breekbaar ben.                                    

Ik zie mezelf liggen. Helemaal alleen op dat grote bed. Mijn ademhaling oppervlakkig als angst en verlangen maar om elkaar heen blijven draaien tot hij naast me komt liggen en zijn warme hand geruststellend op mijn buik legt. Hij laat hem daar even liggen voordat hij ’m langzaam verschuift naar mijn rechterborst. Ik hou mijn adem in. De warmte van zijn hand en een lichte druk is alles wat ik merk.                            

Hij vraagt zachtjes of het gaat. Ik kijk naar zijn hand die teder om mijn borst ligt. Hij beweegt hem niet. Pas als ik vertel wat prettig is, verplaatst hij zijn hand. Hij doet heel, heel voorzichtig. Liefdevol.                                                                                 

Ik leg mijn handen op de zijne en druk hem zachtjes tegen me aan. Dan sla ik mijn armen om hem heen en hij drukt zijn warme lichaam tegen de mijne. Ik strijk met mijn handen over zijn schouders en rug. Ik heb hem zo gemist. Zijn warme lippen in mijn hals, zijn handen die over mijn billen gaan, zijn vingers langs mijn dijen. Ik klem mezelf om hem heen en zet de tijd stil.

 

2 reacties