Hoofdstuk 10 Vertrek

10 Vertrek

 

Ik til Isa uit de wandelwagen en neem haar in mijn armen als ik in de wachtkamer van de huisarts ga zitten. Ik aai even over haar zachte wangetjes en geef haar een kusje op haar neus. Even later zegt de huisarts mijn naam. Ik leg Isa weer in de wagen, stop haar toe en loop met de wandelwagen de spreekkamer van de huisarts binnen.                                

Ze vraagt wat ze voor me kan doen. Ik vertel haar dat ik al een tijdje een knobbel in mijn rechterborst heb. Dat de verloskundige zei dat het een ontstoken melkklier is en als ik borstvoeding zou geven, de zwelling kleiner moest worden. Isa is nu twee weken oud maar die knobbel is niet verdwenen. Ik wrijf over de bovenkant van mijn borst en zeg dat het wel groter lijkt geworden.                                                                            

De huisarts veert onmiddellijk op, zegt dat ik mijn bovenkleding uit moet doen. Ik sta op en kijk naar Isa die me vanuit haar wagen met haar grote blauwe ogen aankijkt.     

Even later onderzoekt de huisarts mijn borst en mompelt dat de huid waar de knobbel zit wat donkerder is, net alsof er een schaduw overheen valt.                         

Kleed je maar weer aan, zegt ze zonder me aan te kijken. Terwijl ik mijn beha aantrek, pakt ze de telefoon en belt het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Met mijn hand nog om mijn behabandje, staar ik naar de huisarts die me fel aan kijkt.                                   

‘Ja, ik heb hier iemand die met spoed gezien moet worden.’                             

Als ik mijn T-shirt aantrek, hoor ik de huisarts foeteren.                             

‘Hoezo geen plek? Dit is spoed!’                                                                             

Ik kijk met een snel kloppend hart naar Isa die in de wandelwagen in slaap is gevallen als de huisarts ziekenhuis na ziekenhuis in de omgeving belt om zo snel als mogelijk een afspraak voor me te regelen.

                                  

*         

                                                          

Door de storm zijn er ontelbaar veel kleine krabben aangespoeld. De zeedieren trekken een enorme horde meeuwen aan die wild langs elkaar heen vliegen om een krab te kunnen vangen. Als ze er eentje te pakken hebben, pikken ze net zolang met de punt van hun snavel in de schild van de krab totdat die gebroken is. De krabben schudden hulpeloos onder de prikkende snavels heen en weer tot ze door de meeuwen zijn verslonden.                                                                                                                           

Ik laat ze en loop verder door de branding. De zon komt op en kleurt de paar wolken die nog over zijn felroze. De hemel wordt langzaam blauw. Mijn voeten laten een afdruk achter in het natte zand die meteen worden weggespoeld door de golven. Een paar keer druk ik mijn voeten extra diep in het zand zodat mijn voetafdrukken dieper zijn en ze langer in de branding blijven staan. Ik kijk achter me om te zien of dat gelukt is. Dat deed ik toen ik klein was ook al. Ik weet niet waarom maar het stemde me altijd tevreden dat de golven niet zomaar mijn voetafdrukken kunnen uitwissen. Daar staat de man weer. Om hem heen is het zand onaangeroerd, geen afdruk te zien.

                                                                                                                                                          

*

Lars en ik zitten in de wachtkamer van dokter Anderson. Mijn handen zijn koud en klam van de zenuwen. Nerveus trommel ik met mijn vingers op mijn bovenbenen. Lars heeft zijn telefoon op stil staan en kijkt net als ik hoe laat het is. We zijn ruim op tijd. Dokter Anderson is nog nooit te laat voor een afspraak geweest. Ik zeg tegen Lars dat ik hoop dat Anderson ook vandaag op tijd is. Mijn onderlip trilt. Het komt echt goed, zegt Lars geruststellend en legt zijn warme handen over de mijne.                         

Dan horen we de stem van dokter Anderson mijn naam zeggen. We staan meteen op en lopen naar hem toe. Hij geeft me een hand en gebaart met zijn vrije hand naar zijn spreekkamer. Ik wil zijn gezicht lezen om er nu al achter te kunnen komen of de uitslag die ik zo van hem te horen krijg, goed of fout is. Hij kijkt me zoals altijd kalm en beheerst aan.                                                                                                                       

Als we allemaal in de spreekkamer zitten, slaat Anderson mijn dossier open. Hij zegt dat hij het verslag heeft gelezen van de patholoog-anatoom die het weefsel van mijn geamputeerde borsten op aanwezigheid van kankercellen heeft onderzocht. Als de patholoog geen kwaadaardige cel heeft kunnen ontdekken, dan heeft de kuur die Anderson voor me heeft bedacht, gewerkt. Dat zou betekenen dat ik schoon ben.       

Schoon. Sinds de eerste chemokuur via het infuus mijn aderen in stroomde, heb ik het me zo vaak voorgesteld. Het moment waarop ik te horen ga krijgen dat ik beter ben. Dat alles niet voor niets is geweest.                                                                                 

Dat beeld was de afgelopen maanden als een reddingsboei voor me. Iets om me aan vast te klampen als ik na de chemo moe en misselijk in mijn bed lag. Opeens wil ik heel graag naar Isa toe. Ik kijk met grote ogen naar dokter Anderson, mijn hart uit mijn borstkas lijkt te kloppen.                                                                                            

Voor het eerst sinds ik hem ken, zegt hij mijn voornaam en op zijn gezicht verschijnt de grootste en breedste glimlach die ik ooit bij hem heb gezien.                 

Alsof de zon dwars door de wolken heen breekt. Felle lichtstralen vallen op het water en alle golven beginnen als nooit tevoren te schitteren. Het is net alsof ik boven het water zweef en nooit meer kan zinken omdat ik voor altijd gewichtloos ben.                   

Lars neemt me lachend in zijn armen en ik hoor Anderson zeggen dat het fantastisch nieuws is, omdat dit resultaat in zo’n korte tijd ontzettend zeldzaam is. In de armen van Lars zweef ik lachend en huilend tegelijk boven de donkergele linoleumvloer. Ik weet zeker dat ik dokter Anderson nooit genoeg kan bedanken.

           

*

Het is al laat. De champagneflessen die ik samen met Lars, onze familie en vrienden heb leeggedronken, staan samen met de champagneglazen op het aanrecht. Nadat ik mijn familie en vrienden op de hoogte had gebracht dat ik schoon ben, is iedereen langsgekomen om het te vieren. In de woonkamer ligt nog steeds de bontgekleurde confetti op de vloer die Lars, Anne en ik onder luid gejuich van iedereen met confettikanonnen hebben afgeschoten.                                                                                

Mijn moeder en Anne hebben voordat ik thuiskwam uit het ziekenhuis slingers opgehangen. Ik ben ze in de armen gevallen en samen hebben we lachend gehuild, zo, zo blij dat die kutkankertijd voorbij is.                                                                                

Nu sta ik alleen met Isa in de woonkamer die haar gezichtje tegen mijn hals drukt wanneer ik haar optil en stevig vasthou. Ik streel haar zachte, blonde krulletjes terwijl ik langzaam met haar door de woonkamer dans. Vlakbij haar oor zing ik zacht de tekst van Beyond the sea. Isa maakt af en toe een geluidje, alsof ze mee wil zingen. Ik hou haar nog iets steviger vast, geef haar een zoen op haar wangetje en zing zachtjes verder.

*

Sinds een paar weken heb ik weer tepels. Kunstwerken zijn het. Levensecht door subtiele details als kleine kliertjes en de verschillende inkten waarmee mijn tepelhoven zijn gekleurd. De stukjes huid waarmee mijn tepels zijn gereconstrueerd hebben lichte kleuraccenten gekregen zodat goed te zien is dat mijn nieuwe tepels niet helemaal plat zijn, maar een natuurlijke vorm hebben. Ik vind ze zo betoverend dat als er geen spiegel in de buurt is, ik soms stiekem onder mijn blouse of T-shirt gluur om ze toch even te kunnen bekijken.                                                                                                             

Het effect is enorm. Mijn rug is recht, mijn schouders naar achteren. Alsof ik meters gegroeid ben.

Voor de tattoosessie had ik mijn verwachtingen getemperd, durfde het me niet meer voor te stellen om borsten te hebben die af zijn. Stoïcijns had ik naar het plafond gestaard tot ik venijnige prikken in de huid van mijn borst voelde. Fronsend keek ik op. De tatoeëerder stopte meteen. Ik ging rechtop zitten. Bekeek het deel van mijn borst waar het pijn deed en de voorzichtige contouren van een tepelhof te zien waren. Ik voel het, schoot het door me heen. En wat de pijn kon betekenen. Zouden de zenuwen in de huid van mijn borsten zich inmiddels zo hebben hersteld dat ik ook andere dingen kon ervaren dan de prik van een naald. Misschien Lars’ hand om mijn borst of zijn warme lippen als hij ze kust.                                                                                                                      

Ik voel het, fluisterde ik ineens opgewonden. De tattoo-artiest vroeg geschrokken of ik een aspirientje wilde. Ik schudde van nee, ging weer liggen en zei glimlachend dat ze verder kon. Opnieuw klonk het gezoem van de naald. Ondertussen probeerde ik te onthouden waar de prikken in mijn huid doordrongen.                                

Het was dus toch geen hersenspinsel geweest toen ik de gladde, koele stof van mijn nieuwe rode blouse tegen mijn borsten opmerkte. Ik dacht dat het schijn was. Net als ik bij het hebben van kippenvel nog steeds de prikkel krijg dat mijn tepels hard worden maar nee wat ik waarnam was echt, het is echt.

Nu sta ik voor de badkamerspiegel en betast mijn borsten. Met mijn vingertoppen onderzoek ik ieder stukje. In de buurt van de littekens is mijn huid nog steeds doof. Aan de zijkant en onderkant van mijn borsten is het gevoel wel teruggekeerd.                                                                                                                                 

Ik volg de lijnen aan weerskanten van mijn borstbeen. Tot mijn verbazing doet dat geen pijn meer. De huid was daar sinds mijn operatie overgevoelig. Als Lars me daar zachtjes kuste was het alsof er met enorme kracht schuurpapier over mijn huid gewreven werd. Van de pijn kromp ik ineen.                                                             

Wat we ook probeerden, zachtjes strelen, een vederlichte kus, het maakte niets uit. Altijd weer die pijnscheut. Bloednerveus werden we ervan.                                          

Om van dat schurende gevoel af te zijn had ik gezegd dat het beter was ze niet meer aan te raken. Maar iedere keer als zijn handen niet naar mijn borsten gingen, was het net of mijn lichaam niet meer helemaal van mij was, dat het weer verborgen was onder die schaduw van de kanker. Misschien is het een kwestie van tijd, had Lars gezegd toen ik zei dat ik ervan baalde. Het moet zich allemaal nog herstellen. Geduld.           

Ondertussen verlangde ik naar het moment dat we nergens rekening mee hoefden te houden, zonder na te denken in elkaar op konden gaan, overal zijn handen en lippen. Geen pijn. Niet stoppen, maar meer, meer, meer.

Ik kijk weer in de spiegel en leg mijn handen op mijn borsten. Hoe zou het nu zijn. Is het genoeg?

Als ik naakt de slaapkamer binnenloop legt Lars meteen zijn boek weg. Ik ga naast hem liggen en hij buigt zich over me heen. Hij legt zijn hand net onder mijn borst en bekijkt mijn tepels. Echt heel mooi geworden, fluistert ‘ie.

Ik geef bijna licht van trots als ik zie hoe Lars naar ze kijkt. Hij kust ze zachtjes, een voor een. Dat was toch niet vervelend, vraagt hij geschrokken als hij doorheeft wat hij gedaan heeft. Glimlachend schud ik van nee. Pak zijn hand en leg hem op mijn borst. Langzaam schuif ik hem naar de zijkant en onderkant van mijn borst. Dat is lekker. En dit, vraagt hij als zijn hand zachtjes mijn borst omvat. Ja, dat ook. De warmte van zijn hand maar ook de druk van zijn palm, zijn vingers. Alsof hij me helemaal heeft omringd, me koestert. Laat me alsjeblieft niet los. Hij kijkt me verrast aan. Voelt het goed, vraagt hij. Ja, zeg ik ademloos en hij raakt me weer aan, kust ze, streelt ze, alles wat ik heel lang niet gevoeld heb. 

Een stroom van kussen, overal. Zijn handen glijden over mijn benen, grijpen mijn heupen en strekken zich weer uit over mijn borsten. Alsof mijn lichaam niet opraakt.

Rillingen lopen over mijn lichaam, alles is elektriciteit. Ik grijp in de lakens en ben al niet hier meer.

Ik heb mijn ogen nog dicht als Lars langzaam bovenop me komt liggen. Ik open ze als zijn gezicht vlak boven de mijne hangt. Hij zegt zachtjes zegt dat hij die volmaakt tevreden glimlach op mijn gezicht de mooiste is die hij ooit heeft gezien.

                                    

*

De wind speelt met mijn lange haren. Ze dansen sierlijk langs mijn gezicht. Ik leg glimlachend mijn handen op mijn buik en kijk naar Isa. Ze rent schaterend weg voor Lars die haar probeert nat te spatten. Hun voeten laten afdrukken achter in het natte zand die weer worden weggespoeld door de golven.                                                           

Het strand is op Lars en Isa na bijna leeg. Iedereen is al naar huis vertrokken. We kunnen hier blijven. Onze boot die we een week gehuurd hebben, ligt even verderop voor anker. Er staat alleen nog een man in de verte naar de zonsondergang te kijken.   

 Als ik zijn kant opkijk, draait hij zich om, steekt zijn hand in de lucht en begint te zwaaien. Ik verstijf en kijk om me heen om te zien naar wie de man aan het wuiven is. Ik zie niemand behalve Lars en Isa die nog steeds samen lachend door de branding rennen. Hun schaduwen dansen over het zand. Ik tuur met samengeknepen ogen naar de man die nu met zijn handen in zijn zakken naar me staat te kijken. Ik kan zijn gezicht door de schemering niet zien.                                                                                            

De woorden echoën in mijn hoofd. Ik moet weten of hij het is en begin in zijn richting te lopen. Hij zwaait weer naar me en even denk ik dat hij me tegemoet gaat lopen. In plaats daarvan draait hij zich om en loopt in de richting van de parkeerplaats achter de duinen.                                                                                                                      

Nee, nee, nee, fluister ik tegen mezelf. Ik begin sneller te lopen in een poging de man in te kunnen halen. Mijn voeten zakken diep weg in het losse zand. Het kost me moeite om mijn pas te versnellen. De man blijft staan bij een duintop. Zo snel als ik kan, loop ik het duin op. Eenmaal boven is er niemand te bekennen. Hijgend speur ik de parkeerplaats af, maar die is leeg. Ik draai me om in de hoop dat de man misschien toch nog op het strand is.                                                                                                     

Het enige wat ik zie zijn de silhouetten van Lars en Isa die hand in hand naar de zonsondergang kijken tot de zon in de zee verdwenen is.

*

In de verte kan ik de kleine vuurtoren met de groene lichtkoepel van Cassis al zien. Als we dichterbij komen zie ik mijn moeder op een van de traptreden rondom de vuurtoren staan. Ze zwaait als ze de Soliton ziet. Mijn vader en ik wuiven lachend terug.                        

Onze zeiltocht is voorbij. Hoe jammer ik het ook vind, ik ben ook blij om mijn moeder weer te zien en haar alles te kunnen vertellen over wat mijn vader en ik tijdens onze reis hadden meegemaakt. Ze luistert aandachtig naar me en strijkt over mijn lange haren waarover ze glimlachend zegt dat die door de zon en het zoute water zo lichtblond gebleekt zijn.                                                                                                                        

De avond is inmiddels gevallen. Uit de restaurants en ijssalons om ons heen klinkt muziek, geroezemoes en het tikken van bestek op servies. Cassis wordt verlicht door de straatverlichting, de schemerlampen en de brandende kaarsen in de huizen en restaurants. Na dagen in het donker met alleen het schijnsel van het toplicht bovenaan de mast, de fonkelende sterren aan de hemel, slechts de stem van mijn vader en het geruis van de golven overweldigen dit haast felle licht en alle geluiden uit het dorp me.            

Opeens valt straat voor straat de verlichting uit en is het stikdonker. Ik schrik ervan maar al snel is daar de hand van mijn vader die even in mijn handen knijpt. Met zijn kalme en warme stem zegt hij dat er zo meteen vuurwerk wordt afgestoken om te vieren dat we weer op de weg terug zijn.                                                            

Enkele seconden later is de hemel verlicht door gele, oranje, groene en rode flitsen waaruit een regen van felgekleurde lichtjes valt dat op het water weerkaatst. Mijn vader tilt me op. Mijn moeder komt naast ons staan en slaat haar armen om ons heen.

                                                                                                         

*

Om de drie maanden moet ik voor controle naar het Antoni van Leeuwenhoek, over een tijdje zal dat om het half jaar zijn. Uiteindelijk is het de bedoeling dat ik eenmaal per jaar heen ga.                                                                                                           

Het lijkt me heerlijk niet meer zo vaak naar het ziekenhuis te moeten. Tijdens iedere controle is het alsof die donkere verschijning me plotseling van achteren beetpakt. Alsof het me zo duidelijk wil maken dat het nooit echt is weggeweest en altijd bij me zal blijven. Zodra de controle voorbij is en het bevestigd is dat ik nog steeds gezond ben, gaat die schaduw meteen weg.                                                                       

Dat alles goed met me is gaat mijn vaste oncoloog vandaag niet vertellen. Ze is naar een congres, er is een vervanger geregeld. Dat vond ik prima, ik wilde mijn controle liever niet uitstellen.                                                                                                

Als de arts klaar is met zijn onderzoek wacht ik op zijn verlossende woorden. Hij zegt niets. In plaats daarvan draait hij zich om, pakt zijn telefoon en mompelt iets in Latijn. Dit heb ik eerder meegemaakt. Er is iets bij me gevonden en ik mag blijkbaar niet meteen weten wat het is. Eerst overleg met een collega wat te doen zonder dat Lars en ik het kunnen verstaan. De vorige keer was ik te beduusd om er iets van te zeggen. Nu vraag ik wat er aan de hand is.                                                                                           

De dokter verontschuldigt zich meteen. Hij legt uit dat hij om de mening vroeg van zijn collega en dat ze het eens zijn. Hij wijst naar mijn rechteroksel. Daar heeft hij iets ontdekt. Omdat hij niet precies weet wat het is moet ik een echo laten maken. Als ik wil kan ik vandaag al terecht. De arts kan me als spoedgeval tussen de reguliere afspraken plaatsen.                                                                                                                    

Ik probeer niet in paniek te raken. Met vlakke stem zeg ik dat het goed is. Tijdens het aantrekken van mijn shirt trillen mijn handen. Lars vraagt wat de bult kan zijn. De arts noemt allerlei opties van goedaardig naar kwaadaardig. Dat hij denkt dat het niet kwaadaardig is, maar dat er door mijn voorgeschiedenis niets uitgesloten kan worden. Dat hij liever het zekere voor het onzekere neemt.                                                

Even later legt de echoscopiste haar hand op mijn schouder als ze me vertelt dat er inderdaad een verdikking in mijn oksel zit. Ze lacht vriendelijk als ze zegt dat ze een biopt gaat nemen, gewoon voor de zekerheid. Ik knik waarop ze me nog wat harder in mijn schouder knijpt en lacht dat alles waarschijnlijk in orde is.                                           

Het is een aardig gebaar. Toch wil ik haar hand van me af slaan. De vorige keer dat ik een knobbel had kreeg ik namelijk precies hetzelfde van dokter Voortman te horen. Dat ik te jong was voor borstkanker, het niet paste bij het algemene plaatje, ik gewoon gezond moest zijn. Valse hoop. Het enige wat ik nu wil is de bevestiging dat mijn oksel normaal is. Niet dat er verwacht wordt dat er niets mee aan de hand is.                     

Lars vraagt aan de echoscopiste wat het zou kunnen zijn. De antwoorden die door haar worden gegeven hoor ik nauwelijks. Ik staar naar het echoscherm. Niet in staat om te bewegen door de druk. De druk van het wachten, de druk van de onzekerheid, de druk van het maar zo normaal mogelijk blijven doen.                           

Beleefd een hand geven, vervolgafspraak maken bij de balie, naar de auto lopen. Wat als het weer terug is. Zit het dan alleen in mijn oksel of op nog meer plekken in mijn lichaam. Moet ik dan weer aan de chemo? Nee, alsjeblieft geen chemo. Twee weken wachten op de uitslag van het biopt, hoe ga ik het volhouden?                               

Gewoon doorgaan, neem ik mezelf voor. Boodschappen doen, de helft vergeten want mijn hoofd zit te vol. Op verjaardagsvisite, lang zal ze leven. De kaarsjes uitblazen, rook dwarrelt langzaam omhoog. Ernaar blijven kijken tot het oplost en er niets meer van over blijft.                                                                                                  

’s Avonds in bed houdt Lars me heel lang vast, alsof hij bezig is me los te laten. De dag voor de uitslag sta ik het hele huis driftig schoon te maken, niets mag meer zonder toestemming verplaatst, alles moet blijven zoals het was. Ik ben zo bang, zeg ik als Lars het schoonmaakdoekje uit mijn handen trekt en me in zijn armen neemt.                        

Als we voor de arts zitten vertelt hij lachend dat er niets aan de hand is, geen gekkigheid. Ik frons als hij dat zegt. Gekkigheid, waarom noemt hij kanker zo? En waarom komt de goede uitslag niet zo vrolijk en luchtig bij me binnen als de manier waarop het me net is verteld.                                                                                                          

Ik had verwacht dat ik met het goede nieuws die schaduw zoals altijd weer makkelijk van me af kon schudden. Maar iedere keer als iemand vraagt hoe het me gaat of me feliciteert met het goede nieuws is het alsof die woorden me omverduwen. De meewarige blikken, de goedbedoelde knuffel. De enorme bos bloemen die Lars voor me meeneemt. Bij alles zitten mijn tranen hoog. Ik slik ze weg, vraag me af waarom ze er nog steeds zijn.                                                                                                                  

Tot ik een paar weken later bij de huisarts zit om een hoestdrankje voor Isa te halen. Nadat ze het recept heeft voorgeschreven, vraagt ze hoe het met mij gaat. Ik hou Isa tegen me aan, klamp me bijna aan haar vast. Mijn stem breekt als ik zeg goed. De huisarts kijkt me vragend aan. Ik kijk omhoog naar het plafond, knipper een paar keer met mijn ogen.                                                                                                          

Godsamme, hier ook al. De tranen springen in mijn ogen als ik zeg dat ik er niets van snap. Gezond verklaard en toch blijf ik zo aangeslagen. De huisarts knikt naar me als ik blijf doorratelen. Het is dat gevoel van kwetsbaarheid, zeg ik. Dat ik me er altijd bewust van ben dat je ieder moment dood kan gaan. De nachtmerries heb waarin ik een huilende Isa alleen achter laat en dan verdwijn in het donker.                                  

De huisarts zegt dat je van kanker geneest maar er nooit meer vanaf komt. Dat ik er voor de rest van mijn leven mee geconfronteerd zal worden. Dat ik een manier moet vinden om ermee om te gaan, dat het goed is om er in ieder geval over te praten. Ja, ja dat doe ik ook wel, zeg ik snel. Maar ik voel me meteen bezwaard, alsof het allemaal te veel is. Ja, dat is echt zo al heeft nog nooit iemand tegen me gezegd dat ik me aanstel.                                                                                                                           

Nee, zegt de huisarts, dat kan ik me ook niet voorstellen.                                            

Ik praat er liever niet over omdat het dan nog groter wordt. Van het biopt heb ik ook zo min mogelijk mensen verteld, dan bleef het beperkt, alsof het er niet was. Maar het was er natuurlijk wel.                                                                                                 

Het was overal.                                                                                                           

Maar dan nog sluit ik mezelf liever op dan te vertellen hoe bang ik ben, om niemand ongerust maken. Het is iets wat ik al van jongs af aan doe, iets wat ik mezelf heb aangeleerd. Eerst om mijn moeder te ontlasten, haar niet nog verdrietiger te maken. En nu doe ik het nog steeds om niemand lastig te vallen, om niet te veel te zijn. Ik haal mijn schouders op als ik zeg dat ik gewoon niet beter weet                                                        

Wat dacht je ervan om erover te praten met een neutraal iemand, vraagt de huisarts. Als ik wil kan ik bij haar terecht. Op het moment als ik er behoefte aan heb. Het kan je helpen om je angsten en zorgen weg te nemen, zegt ze zachtjes.              

Ik kijk haar aan. Ik heb altijd wel een goede band met haar gehad. Ze heeft in feite mijn leven gered door zo snel te handelen. Misschien moet ik haar nu toelaten mijn leven beter te maken. Ze zal niet al mijn zorgen kunnen wegnemen maar er met haar over praten, er woorden voor kunnen vinden. Dat zou al zoveel verschil kunnen maken.                                                                                                                                    

Fijn, ik zeg dat het me fijn lijkt. We maken een afspraak. Als ik naar buiten loop valt er een betonblok van me af. Eindelijk lucht.

           

*

Net als Isa begin ik korte blonde krulletjes te krijgen.                                                        

Ik maak een foto van haar als ze op de vloer met haar houten vormenstoof aan het spelen is. Als Lars me bezig ziet zegt hij dat het ook leuk zou zijn als Isa en ik weer eens samen op de foto gingen. De laatste foto waar we samen op stonden is van Kerst, dat is maanden geleden.                                                                                                     

Ik laat mijn toestel zakken en kijk naar Isa. Alleen in de eerste weken na haar geboorte heeft Lars vaak foto’s van ons kunnen nemen. Tijdens mijn chemo zijn er vooral foto’s van Isa samen met Lars of mijn moeder gemaakt. Omdat ik te ziek was maar ook omdat ik die kanker geen prominente plek in het babyalbum wilde geven.            

Laatst betrapte ik mezelf erop dat ik vaak niet meer weet in welke periode een foto van Isa is gemaakt. Ik dacht bij een foto van haar in de box dat het in de winter was. Lars vertelde me dat het nog maar een paar weken geleden is dat hij de foto heeft gemaakt. Het is nu lente. Ik had vol ongeloof naar de foto gestaard. Ik had mezelf altijd toegeschreven dat ik niets van mijn kind zou missen. Dat heb je toch ook niet, zei Lars.       

En nu dat er echt niets ergs gebeurt als ik nu weer met Isa op de foto ga. Dat ze later heus wel mag zien dat ik ziek ben geweest. Dat het niets af doet van het feit dat ik haar moeder ben. Ik zeg dat ik het spannend vind, alsof samen op de foto gaan ongeluk brengt. Alsof door zorgeloos naar de camera te lachen ik weer ziek ga worden en opnieuw niet bij haar kan zijn.                                                                                       

Ik zou wel heel graag laten zien dat ik er voor haar ben. Dat we samen in bad gaan, naar de kinderboerderij of zoals nu samen spelen. Lars zegt dat het mooi is om te zien hoe leuk we het met elkaar hebben, ook later voor Isa. Maar dat het niet gaat lukken zolang er geen beeld van is.                                                                                                 

Isa kruipt bij me op schoot en ik snuffel aan haar haartjes. De foto’s van mijn vader schieten me te binnen en hoe blij ik met zijn afbeeldingen ben. Lars heeft gelijk. Door die kanker niet in beeld te brengen heb ik het alleen maar meer ruimte gegeven. Ik geef hem mijn fototoestel, vraag of hij foto’s wil maken.                                       

Als ik de klik van de camera hoor, verstijf ik. Maar als het geluid een paar keer geklonken heeft begin ik langzaam te ontspannen, te lachen. Om Lars die gekke bekken trekt, rare geluiden maakt, alles om Isa haar aandacht te trekken. Als ik later op het display kijk, zie ik mezelf voor het eerst als de moeder zoals ik die tijdens mijn zwangerschap heb voorgesteld.

 

*

Om me heen is alles donker. Boven me schijnt een fel licht. De stralen laten het water glanzen als kwikzilver. Ik lig roerloos in het water. Boven me zie ik een donkere gedaante. Hij komt naar me toe. Ik weet niet wat het is, vind het eng. Ik wil mezelf ergens verstoppen maar het lukt me nog steeds niet om te zwemmen.                             

Als de donkere verschijning dicht bij me is, zie ik dat het mijn vader is. Ik wil hem aanraken, beetgrijpen, vastpakken. 

Hij slaat zijn armen om me heen en drukt me kort tegen zich aan. Die warmte. Ik sla mijn beide armen om mijn vader heen. Hij zet zich af tegen de bodem en met een arm stevig om me heen geslagen zwemt hij omhoog.          

De felle lichtbundel schijnt nog steeds dwars door het water. Het kwam niet tot de bodem maar nu we richting het wateroppervlak stijgen, vallen de stralen ook op ons. Het is niet meer zo schimmig om ons heen. Het water is hierboven helderder. Het licht feller. De lucht fris en warm tegelijk. Mijn vader lacht en laat me los.     

*

Voor het eerst na mijn ziekte ga ik weer fotograferen.

De route naar de studio kan ik wel dromen en toch is alles nieuw. Het is net of alle voetgangers, de fietsers, de auto’s, de verkeerslichten en alle gebouwen waar ik langs rij opnieuw zijn ingekleurd. Ik zou het raampje van mijn auto open willen doen en naar iedereen op straat schreeuwen dat ik terug ben. Niet langer een kankerpatiënt, maar eindelijk gewoon weer Anouk.

            

Als ik de auto uitstap huppel ik bijna naar de studio waar Anne me lachend staat op te wachten.

*

Tijdens het aantrekken van mijn jas had de huisarts gevraagd wat ik dit weekend ga doen. Naar de sauna, zei ik, zo gewoontjes mogelijk. Anne had me een paar weken geleden gevraagd of ik daar zin in had. Ze had direct erachteraan gezegd dat ik me niet door haar vraag gedwongen moest voelen.                                                                        

De huisarts vroeg wat me deed besluiten om te gaan. Ik vertelde dat ik moest denken aan de masseuse in het resort. Hoe ik liep te stuntelen en hoe ze me alsof er niets aan de hand was, naar het massagebed dirigeerde.                                                           

 

Dat toen het meeste tussen mijn oren zat. Vroeger ging ik graag naar de sauna. Ik wil weten hoe het nu voor me is. Misschien gaan er mensen naar me kijken, vragen stellen of het met elkaar over me hebben. Maar ik denk dat ik het nu wel kan hebben. Met een glimlach had ik tegen de huisarts gezegd dat ik vind dat ik er nog steeds goed uit zie, ondanks de littekens. En dat die er ook mogen zijn.                                                   

Ze horen bij me.                                                                                                       

Nu ik bij de kluisjes sta, ben ik toch gespannen. Omringd door mensen. Sommigen op hun gemak, anderen maken haast om zo snel mogelijk in hun badjas te schieten.                                                                                                                            

Ik leg de mijne klaar op de houten bank en begin mezelf langzaam uit te kleden. Mijn schoenen doe ik als eerste uit, dat is makkelijk. Mijn broek uittrekken, simpel. Mijn truitje trek ik ook zonder moeite uit, zit mijn topje onder, niets aan de hand.              

Ik kijk naar Anne die bezig is haar badjas aan te trekken. Ze heeft mijn nieuwe tepels nog niet gezien. Ze was er altijd heel nieuwsgierig naar. Ik vond het vreemd om in de studio mijn T-shirt omhoog te trekken om even mijn borsten te gaan flashen. Nadat ze me beteuterd had aangekeken zei ik dat zij dat toch ook nooit zou doen. Daar had ik gelijk in, zei ze. Ik moet er weer om lachen.                                                                      

Anne vraagt wat er is. Dit is je kans, zeg ik, en trek mijn top uit. Ze komt wat dichter bij me staan en bekijkt uitgebreid mijn tepels alsof het interessante plakplaatjes zijn. Echt heel mooi geworden, wow, zegt ze. Raar, mijn oude borsten heb ik nooit zo aan iemand getoond. Nu ben ik net als een klein kind dat trots zijn nieuwe speelgoed laat zien.                                                                                                                          

Even later staan we bij het zoutwaterbad. Anne trekt haar badjas uit en waad het water in. Ik blijf bij de haakjes staan en tel nog eens haar voetstappen. Het zijn er negen. Negen stappen en dan kan ik verdwijnen in het water. Niemand die me dan nog kan echt kan zien. Hoe zou het daarvoor zijn. Niets om me mee te bedekken, niemand achter wie ik me kan verschuilen. Open en bloot.                                                                                    

Net als ik mijn badjas open wil doen, zie ik een oudere vrouw met één borst uit het bad komen. Op haar gemak loopt ze richting de douches, haar borst wiegt langzaam heen en weer. Het litteken op de plek waar haar andere borst ooit zat is een horizontale witte streep. Niemand kijkt op of om.                                                                           

Ik trek mijn badjas uit en hang hem aan het haakje. De frisse wind blaast zachtjes langs mijn lichaam. Rustig loop ik het warme water in, laat me op mijn rug drijven, spreid mijn armen en doe mijn ogen dicht.                                                                                                                                               

*

Mijn krullen zijn inmiddels zo lang gegroeid dat ze voor het eerst in model kunnen geknipt. Ik weet ook precies welke. Een tijdje geleden heb ik een foto gezien van een actrice met kort haar. Heel kort haar en toch staat het vrouwelijk, sexy. Dat zit ’m natuurlijk in de zelfverzekerde manier waarop ze in de camera kijkt. Als ik eindelijk weer zelf kan bepalen hoe mijn haar zit gaat me dat misschien ook wel lukken. Met de foto voor me bel ik de kapper om een afspraak te maken. Ik kan vandaag al terecht.      

Als in een roes stap ik de zaak binnen. Nadat mijn jas is aangenomen neem ik met de foto in mijn hand plaats voor de spiegel.                                                         

Goed je weer te zien, zegt de kapper lachend en begint als vanouds aan mijn haar te frunniken. Bewonderend zegt hij hoe dik mijn haar nu is. Hij kijkt me glunderend aan in de spiegel, zegt dat hij gelijk had toen hij zei dat haar na een chemo mooier terugkomt.                                                                                                                

Mijn gezicht betrekt. Ik zie mezelf weer voor me met die pleister van het eerste biopt nog op mijn borst geplakt, geen idee van wat er zou gaan gebeuren of ik zou genezen of niet. Opeens flap ik eruit dat ik de vorige keer dat ik bij hem was er niet vanuit durfde te gaan dat ik hier ooit nog terug zou komen. Mijn keel wordt dik als ik zeg dat ik zo blij ben dat ik nu weer gewoon bij hem in de stoel zit.                             

Ik ook, zegt hij zachtjes en knijpt even in mijn schouders.                                             

Hij vraagt naar de foto. Opeens vind ik het gênant dat ik het heb meegenomen. Misschien is het toch beter als ik hem net zoals vroeger om advies vraag in plaats van deze afbeelding te laten zien. Ik verfrommel de foto als ik zeg dat ik niet zeker weet of dit kapsel wel kan. Misschien krult mijn haar nu wel te veel of is het toch niet lang genoeg. Hij lacht dat hij eerst de foto moet zien om daarachter te komen.              

Hij houdt zijn hand op, ik strijk de foto glad voordat ik het aan hem geef. Als hij het bekijkt, staar ik naar mijn krullen. Ik moet ze in bedwang houden met speldjes en speciale olie om het pluizen van mijn haar te voorkomen. Toen mijn moeder me voor de spiegel bezig zag vroeg ze voorzichtig of het niet eens tijd was om naar de kapper te gaan. Bij het zien van de foto die ik uit het tijdschrift had geknipt begreep ze waarom ik ermee wachtte. Ja, dat is echt iets voor jou. Ik was zo opgelucht toen ze dat zei.                                                                                                                                            

En, vraag ik gespannen aan de kapper. Hij zegt dat het kan, legt uit dat in ieder geval al mijn punten eraf moeten, dat lichtblonde vlassige haar dat als eerste is terug gegroeid. Ik luister al niet meer, het enige waar ik aan kan denken is dat ik straks over straat kan flaneren met mijn nieuwe haren. Ik hoor hem nog net vragen of ik het goed vind dat hij mijn haar af gaat knippen. Natuurlijk, graag zelfs.                                                 

Hij zegt dat we dan zonder probleem kunnen starten en neemt me mee naar de wastafel. Als ik erheen loop zou ik van blijdschap willen juichen, springen, iets om al die energie die nu met een sneltreinvaart door mijn lijf stroomt kwijt te kunnen. Starten is precies wat ik het liefst wil doen, het enige wat me nog te doen staat is mijn haren in model laten knippen. Als dat klaar is, kan ik eindelijk echt beginnen de kanker achter me te laten.                                                                                                                                

Als hij mijn haar gewassen heeft ga ik weer voor de spiegel zitten. Hij doet me een kapmantel om en pakt zijn kam en schaar. De eerste lok die hij afknipt, leg hij op de palm van zijn hand en houdt die vlak voor mijn gezicht zodat ik kan zien hoeveel er van de lengte afgaat. Of ik daar oké mee ben. Ik knik. Korte plukjes haar vallen op de grond. Hij ziet me ernaar kijken, vraagt bezorgd of het gaat. Ja, het gaat prima zo. Zeker weten, vraagt hij.                                                                                                                    

Ik kijk hem aan in de spiegel. Het valt me nu pas op hoe bedrukt hij me aankijkt. Opeens schiet me naar binnen waarom. Wat stom dat ik daar niet eerder aan gedacht heb. Snel zeg ik dat ik het helemaal niet erg vind dat hij nu mijn haren afknipt. Dat ik geen enkele nare herinnering aan hem heb. Dat ik het juist waardeer hoe kalm en beheerst hij mijn haar eraf heeft gehaald. Van alle herinneringen aan die avond is dat de fijnste, hoe gek het ook klinkt. Omdat hij me begreep, hoe moeilijk het voor me was.        

Zijn gezicht klaart op. Goed om te horen, zegt hij.                                                          

Hij gaat verder met knippen. Langzaam maar zeker verdwijnt mijn chemohaar. Zie je hoe prachtig dik je haar nu weer is, zegt hij. En ook weer je eigen kleur. Mijn wangen beginnen te gloeien.                                                                                                          

Als hij klaar is, neemt hij mijn kapmantel af en pakt een handspiegel zodat ik ook de achterkant van mijn kapsel kan zien. Het is precies zoals ik het wil hebben. Ik ga op het puntje van mijn stoel zitten en ga met mijn vingers langs mijn haren, bewonder mezelf in de spiegel. En nog eens. Ik krijg er maar geen genoeg van, zou het de hele dag wel kunnen doen.                                                                                                           

Heel ander gezicht hè, lacht de kapper.