Hoofdstuk 6 Storm

6 Storm                                                                                                                               

Isa, flitst het door me heen, Isa. Ik kan alles vergeten met Isa. De enige manier om mijn angsten te kunnen bestrijden, is haar verzorgen. Ze is nog zo klein. Ze moet een fles, een schone luier, in bad en heel veel knuffels en kusjes. Met haar in mijn armen verdwijnt alles.                                                                                                                      

Bij haar ben ik alleen maar moeder. Die o zo blij is dat ze eindelijk weer zelf voor haar dochter kan zorgen. Een dochter die zo lief brabbelt, naar me lacht en mijn wangen aait als ik haar optil. Ze zal me nooit raar aankijken omdat ik zo weinig haar heb. Ze vertelt me ook nooit dat ik me geen zorgen hoef te maken en dat alles wel goed komt. Alles is voor haar al oké als ik alleen maar bij haar ben. Bij haar vergeet ik wat me is overkomen. Als we samen zijn, draait alles om haar, nooit om mij. Isa is als een zonnestraal tussen al die donkere wolken. Een fel licht dat de donkere verschijning op een grote afstand houdt.                                                                                                          

Ik pak mijn mobiel in de hoop dat mijn moeder me heeft geappt over Isa. Misschien wel een foto. Ik heb geen enkel berichtje.                                                           

Voor de zekerheid kijk ik even op de mobiel van Lars. Ik zie dat hij alleen berichten heeft in zijn vriendengroep. Filmpjes. Ik klik er een aan en in een hoog tempo verschijnen borsten. Grote borsten die uit topjes worden gehaald of die voor de camera schudden. Onder de filmpjes staan opmerkingen als ‘lekker’ of emoticons die hun tong uitsteken. Ik kijk met een kloppend hart of Lars ook heeft gereageerd.                                    

Hij vraagt wat er is als hij mijn gezicht ziet. Ik zeg geïrriteerd dat hij een eikel is als ik zijn telefoon terug in de tas gooi. Wat zeg je, hoor ik hem zeggen. Je hebt me toch gehoord, mompel ik als ik op de rand van het ligbed ga zitten. Ik staar naar de donkergrijze lucht. De zee brult. Wat is er nou, vraagt hij weer. Ik draai me om en zeg dat hij dat heus wel weet. Hij kijkt me fronsend aan en vraagt wat ik op zijn telefoon heb gezien.                                                                                                                           

Ik pers mijn lippen op elkaar terwijl ik probeer niet te gaan huilen. Niet gaan huilen. Stel je niet zo aan om een paar stomme tieten, kom op, niet huilen. Maar een blote borst zien is net alsof iemand me keihard in mijn gezicht slaat en me vervolgens uitlacht omdat ik die niet meer heb en nooit meer kan hebben. Nooit meer. Snel veeg ik de tranen van mijn wangen.                                                                                          

Hij komt naast me zitten en vraagt bezorgd of ik soms die filmpjes heb gezien. Ik knik. Hij zegt dat ik toch weet dat zijn vrienden dat soort filmpjes doorsturen.             

Dat het niets te betekenen heeft. Ik rol met mijn ogen. Denkt hij nou echt dat hij er zo makkelijk vanaf komt? In een flits trek ik het tijdschrift uit zijn handen en begin ermee in de lucht te zwaaien. Ik vraag waarom hij die filmpjes niet meteen van zijn telefoon verwijdert. Vindt hij ze stiekem toch wel leuk? Is het geil om naar te kijken, is dat het?     

Hij kijkt me boos aan. Ik kijk er nauwelijks naar, zegt hij. Je moet er niet zo veel achter zoeken. Dit is gewoon iets van mannen onder elkaar. Niets bijzonders. Jij hebt daar niets mee te maken. Niets mee te maken? Mijn stem slaat over als ik zeg dat ik er volgens mij alles mee te maken heb.                                                                                

Hij kijkt me met grote ogen aan, zegt niets. Dat is de druppel. Ik sta op, smijt het tijdschrift keihard in zijn gezicht. Begin te schreeuwen dat dit precies is wat me dwarszit. Dat hij nooit wat zegt. Nooit echt op me reageert. Alleen maar dat achterlijke positieve gelul van hem! Stomme klootzak, zie je dan echt niet hoe ik me voel?               

Hij wankelt overeind en wrijft over zijn wang. Boos zegt hij dat ik rustig moet doen. Iedereen op het strand kan ons zien. Wild kijk ik om me heen. Alle andere gasten zitten me aan te kijken. Een vrouw stoot haar man aan en wijst naar me. Als ik de andere kant op kijk, zie ik dat mensen over de rand van hun boek naar me gluren, het jongetje en het meisje voor me zijn gestopt met het bouwen van hun zandkasteel. Ze staren me, net als hun ouders, met open mond aan. Ik ben zo boos dat al hun blikken me niets meer kunnen schelen                                                                                                                   

Ik draai me om naar Lars en begin te gillen of dat echt alles is wat hij tegen me te zeggen heeft. Dat ik rustig moet doen omdat iedereen naar ons zit te kijken? Als hij ook maar een beetje rekening met me had gehouden, waren we hier niets eens geweest! Bekijk het maar met je stomme kutvakantie! Ik ben weg!                                                    

Boos duw ik hem opzij en grijp mijn tas die ik met een grote zwaai over mijn schouder zwiep. Ik raak daarbij net niet Lars, die met zijn handen voor zijn hoofd ineen duikt.                                                                                                                                         

Met grote passen loop ik in de richting van de zee. Langs de vloedlijn stamp ik richting de baai. Ondertussen staar ik naar de donker wordende wolken. Het begint nog harder te waaien. De golven rollen in een steeds hoger tempo het strand op. Ze spatten uit elkaar op mijn benen. De wind blaast mijn zonnehoed van mijn hoofd. Ik kijk vlug achter me om te zien waar mijn hoed heen waait.                                                           

Een palmboom wordt door een harde windvlaag omvergeblazen en komt neer op de trouwkapel die als een kaartenhuis in elkaar stort. Mensen gillen. Strandbedden worden door de wind als dominostenen een voor een omver geblazen. De parasols die nog openstaan beginnen over het strand te rollen. Het hotelpersoneel rent er achteraan. De parasols vliegen alle kanten op. De toeristen pakken snel hun spullen bij elkaar en haasten zich naar het hotel. Een meisje huilt dat het haar ouders kwijt is. Een ouder stel ontfermt zich over het kind totdat de vader op zijn kind afrent, het meisje in zijn armen neemt en snel met zijn dochter tegen zich aan gedrukt richting het hotel rent.                      

Het begint te stortregenen. Het zijn grote dikke druppels die als kleine scherpe steentjes door de wind tegen mijn lichaam aan worden gesmeten. Ik laat mijn tas vallen en hou mijn handen beschermend voor mijn gezicht. De wolken die hoog in de lucht voorbijdrijven, schieten pijlsnel door de lucht. De golven denderen over het strand. Ik blijf tot aan mijn enkels in het water staan. Met kracht trekt het water aan mijn voeten als het weer terugstroomt naar zee. De wind blaast recht in mijn gezicht.                         

Ik spreid mijn armen en loop verder de zee in. Ik laat de golven tegen me aan beuken. Het geeft me een machtig gevoel dat ze me niet omver kunnen duwen. Is dit echt alles wat je kan, schreeuw ik tegen de brullende zee. Is dit alles?                         

*

Ik zit op de onderzoekstafel bij de verloskundige. Ze zegt dat ik mijn shirtje en beha weer aan mag doen. En dat er echt niets aan de hand is. Ze loopt weer naar haar spreekkamer. Ik kijk naar Lars die naar me glimlacht.                                                      

 ‘Zie je nou wel, niets aan de hand,’ zegt hij als hij een lok van mijn haar achter mijn oor steekt.                                                                                                                       

Ik zeg niets en kleed me aan. De verloskundige denkt dat de knobbel een ontstoken melkklier is. Ik weet zeker dat ze geen gelijk heeft, maar ik vind het gek om te zeggen dat ik denk dat ik kanker heb. Ik heb totaal geen bewijs. Het is gewoon iets diep van binnen dat me niet wil loslaten. Ik hou mijn buik vast. Over zes weken ben ik uitgerekend. Moet ik aandringen op verder onderzoek? Misschien moet de baby wel eerder gehaald omdat ik aan de chemo moet. Ik aai met beide handen mijn buik. Het gaat juist zo goed met haar.                                                                                                   

Toen we net wisten dat ik in verwachting was, vertelde ik aan Lars dat ik bang was om net zoals mijn vader vroeg te overlijden. Dat mijn kind dan alleen een dode moeder zou hebben. Lars had me in zijn armen genomen en me verzekerd dat ik een heel lieve en goede moeder ga worden. Dat ik mijn eigen gezin zou hebben en dat ik me echt geen zorgen moest maken. Ik vond het zo lief dat hij dat zei en ik wilde hem zo graag geloven. Pas in de loop van de zwangerschap merkte ik dat ik inderdaad kon genieten van het feit dat ik moeder zou gaan worden. Ik verheugde me er ontzettend op, tot een paar dagen geleden. Sinds ik die knobbel heb ontdekt, weet ik zeker dat er iets gruwelijk mis is.                                                                                                                   

Ik zucht en kijk in de richting van de spreekkamer. De verloskundige en Lars kijken me glimlachend aan en zeggen weer dat er echt niets aan de hand is. Ik besluit niets meer over de knobbel te zeggen. Als ik er over blijf zeuren, vinden ze me vast een aansteller.                                                                                                                                                                                                   

*

 

Anne heeft me al een paar keer gebeld. Ik heb nog niet opgenomen. Ik weet dat ze weer een keer wil afspreken om net zoals vroeger wat op vrijdagavond te gaan drinken. Ik heb geen zin. Mijn telefoon gaat over en als ik naar het beeldscherm van mijn telefoon kijk zie ik weer haar nummer. Zuchtend neem ik op.

            

Ze zegt dat ze blij is dat ze me eindelijk te pakken heeft en vraagt hoe het met me gaat. Ik antwoord, zoals altijd, wel goed. Ze is even stil en vraagt dan hoe het echt met me gaat. Ik pluk wat aan mijn haar en besluit eerlijk te zijn. Ik zeg wat me dwars zit. Dat haar van me. Dat stomme korte haar. Nooit heb ik kort haar gewild en nu zit ik er de komende tijd mee opgescheept.

            

Ik hoor haar zeggen dat het anders heel goed bij me staat. Lekker pittig. Dat ik het best zo kan laten. Het is niet voor het eerst dat ze dat zegt.                                         

Laatst was ze op visite en wilde ze een selfie met me maken. Ik weigerde en zei dat ik alleen weer op de foto wil als ik lang haar heb. Anne haalde haar schouders op en zei dat ik er nu ook goed uitzie maar het zelf moest weten. Ik dacht dat daarmee de kous af was, maar nu moet ik het weer gaan uitleggen.                                                 

Ik zeg dat ze het niet snapt. Als ik kort haar had gewild, had ik dat allang gedaan. Dit haar is niet mijn keuze geweest. Het moest om beter te worden en ik baal ervan. Als ik mezelf in de spiegel zie, weet ik dat dit haar komt door die klotekanker. Niet door mij. Ik ben dit niet.

Ze zegt dat ze het begrijpt, maar toch vindt dat het korte haar me leuk staat. Ik rol met mijn ogen en zucht. Anouk, zegt ze voorzichtig, gaat het wel goed met je. Ik weet dat je veel hebt meegemaakt, maar is het niet tijd om weer de dingen te gaan doen die je vroeger ook deed? Waar je altijd blij van werd? Ik zie of spreek je amper. Tijdens mijn verjaardag was je veel vroeger dan normaal vertrokken en je scheurde met je auto de straat uit. En dan heel zachtjes, het is net of je jezelf niet bent.                                              

Wat zegt ze nou? Ik hou de telefoon van mijn oor en staar naar het toestel. Ze heeft de vinger precies op de zere plek gelegd, de wond die nog lang niet is geheeld in een ruk weer helemaal opengehaald. Alles komt met een rotgang naar boven. Niet aan toegeven, stop het weer weg, hou het onder controle. Maar als ik mijn mobiel weer tegen mijn oor hou, kan ik mezelf niet meer inhouden, ga ik als een gek tekeer.                   

Met een veel te luide stem zeg ik dat ze niet weet wat het is om kanker te hebben. Dat ze het lekker makkelijk had door alleen maar langs te komen, me te knuffelen of een stomme opmerking te maken dat het maar goed is dat ik al getrouwd ben. Dat ze daarna weer gewoon naar huis kan terwijl ik vast zit in deze enorme kankerzooi. En nu durft ze ook nog te beweren dat ik mezelf niet ben. Ze zou eens een dag in mijn schoenen moeten staan. Zonder haar, zonder borsten maar wel met de angst dat je nooit je kind op ziet groeien. Dan pas zou ze weten hoe het is. Zou ze begrijpen dat ik nog maar een ding wil en dat is rust. Laat me toch met rust!                                     

Voordat ze iets kan zeggen, hang ik op.

 

*

Ik lig met mijn dekbed over me heen getrokken op de bank tv te kijken. Een school vliegende vissen. In het water worden ze door doradevissen opgejaagd. In de lucht door fregatvogels. De vliegende vissen maken geen schijn van kans. Ze zitten gevangen tussen de duivel en de diepblauwe zee, vertelt David Attenborough.                                 

 Ja, dat is de natuur. Alles gaat dood. 

Ik hijs mezelf overeind om een slokje van de thee te nemen die Lars voor me heeft neergezet. Ik vraag me ineens af waar hij is. Ik zet het geluid van de televisie iets zachter om te luisteren of ik hem in de keuken hoor rommelen. Of is Isa al wakker na haar middagslaapje en is hij haar uit bed gaan halen?

Opeens hoor ik zijn stem. Hij is boven aan het bellen. Zo te horen met mijn moeder. Ik weet niet precies waarom, maar ik zet mijn kop thee weer terug op tafel, sta op en loop op mijn tenen naar de gang om te luisteren naar wat ze tegen elkaar te zeggen hebben.                                                                                                                       

Hij vertelt hoe het gaat. Dat ik wel een redelijke dag heb, weinig last van de chemo en dat Isa ook goed heeft geslapen. Ik knik instemmend na zijn samenvatting van deze dag. Het gaat best lekker vandaag.                                                                  

Dan zegt hij zachtjes dat ik de laatste dagen wel wat neerslachtig ben. En een beetje kortaangebonden. Hij denkt dat het met de hormonen te maken heeft die ik geïnjecteerd heb gekregen om zo in de overgang te komen. Ik frons en wil de trap op stormen om te zeggen dat het best wel meevalt met die hormonen.                        

 Voordat ik een voet op de eerste traptrede heb gezet, bedenk ik dat ik vanochtend misschien net iets te fel op hem heb zitten vitten over de vleeswaren waarmee hij mijn brood had belegd. Ik had geroepen dat hij toch ook wel weet dat ik alleen al van de geur van vlees misselijk word. Hij had gemompeld dat hij het was vergeten. Vergeten, had ik geschreeuwd. Hoe kun je dat nou vergeten? Hij had me vermoeid aangekeken en was zonder iets te zeggen de keuken uitgelopen, naar boven gegaan en onder de douche gestapt.

‘Nee, hoor. Ik heb er niet al te veel last van. Het is vooral naar voor Anouk.’

Dan is het even stil. Ik hou mijn handen op mijn rug, staar naar de grond en spits mijn oren als ik hem weer iets hoor zeggen.

‘Ja, ze is inderdaad even zichzelf niet. Soms is net of er een andere vrouw in haar is geslopen. Eentje die ik niet ken.’

Ik staar met open mond naar het trapgat.

Hij zucht.                                                                                                                 

 ‘Ja, het is niet anders. Ik hou mezelf maar voor dat ik over een tijdje de oude Anouk weer terug heb. Dan is alles weer normaal.’

Ik kijk naar de grond en bijt op mijn lip. Dan loop ik zachtjes terug naar de woonkamer, plof op de bank en begraaf mezelf weer onder mijn dekbed.

*

Ik sta onder de douche en was met douchegel mijn lichaam. Mijn handen gaan over mijn zwangere buik. De baby reageert meteen. Getrappel. De voetjes van de baby volgen mijn handen.                                                                                                              

 ‘Zo schattig!’ had de echoscopist geroepen toen de baby telkens richting de scope bewoog.                                                                                                                      

Lars en ik hadden elkaar vertederd aangekeken na het zien van onze ongeboren dochter op het echoscherm.

Mijn handen gaan over mijn borsten. Ik stop als er in mijn rechterborst iets hards zit. Dat heb ik nog niet eerder gemerkt. Met mijn vingertoppen druk ik op de bovenkant van mijn borst. Het is een knobbel.                                                                                             

Ik herinner me een artikel dat ik ooit eens in de Marie-Claire heb gelezen over het ontdekken van borstkanker. Over zelfonderzoek doen en het ontdekken van een knobbel tijdens het douchen. Ik heb erover gelezen. En nu sta ik zelf in een stomende badkamer onder de warme douche met mijn hand om mijn borst geklemd. Mijn hart lijkt stil te staan.

*

 

Op straat wandel ik met Isa. Onderweg kom ik mensen tegen die naar mij en de wagen kijken. Ik merk dat ze zich af vragen wat die kale zieke vrouw met die wandelwagen moet. Ik weet dat het een logische reactie is maar dit is wel een van de zwaarste dingen van kanker hebben. Dat gestaar.

            

Dat stellen elkaar aanstoten en mompelen, kijk die vrouw heeft kanker, zo jong en ach wat naar, ze is ook nog moeder. Of dat mensen hun ogen niet van je af kunnen houden omdat ze willen zien, ja wat willen ze eigenlijk zien? Hoe ziek ik ben? Wat ik precies heb? Of ik blijf leven?                                                                                        

Wat, zeg ik weleens als er weer iemand naar me staart. Ik geniet ervan als ik de geschrokken en beschaamde reactie zie van iemand die door mijn boze blik betrapt worden. Stellen of ouders met kinderen hoor ik meestal zachtjes over me praten.                  

Als ik geen goede dag heb, moet ik mezelf dwingen om die mensen te negeren. Ja, wil ik dan roepen, ik heb een baby en ook nog eens kanker gekregen! Wat ontzettend zielig, hè? Maar vandaag heb ik er niet zo veel moeite mee. Laat ze maar lekker ouwehoeren. Met opgeheven hoofd loop ik verder.           

Dan zie ik in de verte Linda. Ze heeft een paar maanden geleden een zoon gekregen. Ik ben nog bij haar op kraamvisite geweest, een paar dagen voordat ik zelf ging bevallen. Ik weet nog hoe we het nieuws van onze zwangerschap aan elkaar vertelden. Onze verbaasde gezichten toen bleek dat we bijna op dezelfde datum waren uitgerekend.                                                                                                                         

Ze was ook bij mijn bruiloft en mijn vrijgezellenfeest. Samen met Anne en andere vriendinnen heeft ze een speelgoedbankje voor Isa beschilderd. In een cirkel staan hun namen geschreven. Het bankje heb ik naast de box van Isa gezet. 

Linda is nog niet bij me op visite geweest sinds Isa is geboren. Ik neem haar dat niet kwalijk. Vlak na Isa haar geboorte zat ik hele dagen in het ziekenhuis. Ik heb nauwelijks tijd gehad om mensen te ontvangen die Isa willen komen bewonderen. En nu met de chemo, komt er alleen iemand tijdens de herstelweek op kraamvisite.                    

Vlak voordat de visite komt loop ik vaak onrustig door de woonkamer. Op zoek naar dingen die herinneren aan het feit dat ik kanker heb. Medicijnen, glazen water, folders over pruiken. Alles haal ik weg. Als ik kraamvisite krijg, wil ik dat het draait om Isa. Maar die tumor verdwijnt niet.                                                                         

Zelfs met Isa in hun armen hebben ze het over mijn kanker. Haar geboorte was zelfs aanleiding om over mijn ziekte te beginnen. Hoe vaak ik al niet felicitatiekaartjes heb gekregen waar ‘Beterschap’ of ‘Veel sterkte’ op stond. Of beterschapskaarten met de felicitaties voor de geboorte van Isa.                                                                              

Een buurvrouw heeft ook zo’n kaart gestuurd. Laatst was ze op kraamvisite. Haar zoontje had ze ook meegenomen. Een blakende baby, een paar maanden ouder dan Isa. We hadden ze naast elkaar op een kleedje gelegd zodat ik een foto van onze kinderen kon maken. Toen ik voor de foto een speeltje bij het hoofd van het jongetje wilde weghalen, schoot ze plotseling naar voren en sloeg nog net mijn hand niet weg. Geschrokken keek ik naar haar.                                                                                       

Ze verontschuldigde zich en zei dat ze eigenlijk niet wilde dat ik haar zoon aanraakte in verband met mijn chemokuur. Ze vertelde dat ze had gelezen dat iemand die chemo krijgt giftige stoffen uitscheidt. Ik staarde haar met open mond aan. Je wilt niet dat ik je kind aanraak omdat ik kanker heb, zei ik met een overslaande stem. Met een rood hoofd raapte ze haar kind op van het kleedje, zei dat ze moest gaan. Kokend van woede zei ik dat ze dat vooral moest doen. Met Isa in mijn armen heb ik haar uitgelaten en de deur met een klap dichtgedaan.                                                       

Gelukkig zie ik nu Linda. Ik zwaai lachend naar haar. Ze ziet me nu ook. Ik verwacht dat ze me gaat groeten, maar ze zwaait niet terug. In plaats daarvan kijkt ze me verschrikt aan en duwt haar wandelwagen snel de andere kant op en loopt weg. Ik blijf staan, laat mijn hand langzaam naar beneden zakken als ik zie hoe gehaast ze wegloopt en slechts een keer achteromkijkt.

*

‘Daar gaan we, Anouk!’

            

Ik kijk naar mijn vaders hand die naar de zee wijst. Terwijl mijn lange haren door de wind voor mijn gezicht dansen, tuur ik naar de zeilen die net gehesen zijn en opbollen door de wind. We glijden met de boot moeiteloos door de golven.

Als ik over de reling kijk, zie ik dat de golven op de boeg uiteenspatten. Ik loop over het dek naar de achterkant van het schip en kijk naar het schuimende spoor dat we in het water achterlaten. In de verte zie ik de stad waar we aan boord zijn gegaan. De boten in de haven en de gebouwen zijn nauwelijks nog van elkaar te onderscheiden, alleen het hoge gebouw bovenop de heuvel is nog steeds te zien.

            

Ik ga weer voorop het dek zitten en staar naar de zee. De zon brandt op mijn huid, de wind blaast langs mijn gezicht en we gaan met een razende vaart over de golven. Ik kijk even achter me naar mijn vader die lachend naar me zwaait. Hij roept dat dit een geweldige reis gaat worden, om nooit te vergeten. Ik lach terug en kijk naar de zon, de blauwe lucht en de prachtige donkerblauwe zee.

 

 

 

 

8 reacties