Hoofdstuk 5 Stilte
5 Stilte
De diamant in mijn trouwring schittert door het felle zonlicht dat erop valt. Ik doe hem af en lees de inscriptie aan de binnenkant. Aan het einde ervan staat een lemniscaat. De juwelier had gevraagd of Lars en ik die ook in onze ringen wilde hebben. Het leek toepasselijk.
We zijn bijna een jaar geleden getrouwd. Daarvoor woonden we samen. Steeds meer vrienden van ons gingen trouwen. Lars plaagde me er weleens mee dat hij het niet in zijn hoofd ging halen om me ten huwelijk te vragen. Misschien werd het me dan weer te heet onder mijn voeten en nam ik opnieuw de benen, net zoals ik vroeger bij al mijn vriendjes deed. Ik gaf geen sjoege maar ondertussen zag ik mezelf al helemaal voor me, in een lange witte jurk, de ring om mijn vinger.
Na afloop van onze rondreis in Australië vlogen we weer naar Nederland. Toen we waren opgestegen, bekeek ik foto’s die ik met mijn digitale spiegelreflexcamera had gemaakt. Ik was net bij een onderwaterfoto van de Koraalzee toen ik een steward via de intercom hoorde zeggen dat alle passagiers werden verzocht om stil te zijn in verband met een belangrijke mededeling voor een Nederlandse passagier. Ik schonk er niet veel aandacht aan. Geconcentreerd ging ik verder met het selecteren van de foto’s. Lars stond op en zei dat hij naar het toilet ging.
Ik was nog steeds met mijn camera bezig toen ik zijn stem door de intercom hoorde. Hij zei mijn naam en vertelde dat vanaf het moment dat hij me zag, wist dat ik de vrouw van zijn leven was. Of ik alsjeblieft met hem wilde trouwen.
Ik kon mijn oren niet geloven. Zonder na te denken stond ik op. Mijn camera gooide ik naar de man naast me, die hem net op tijd opving. Alle passagiers in het vliegtuig begonnen te juichen en te applaudisseren. Ik liep verlegen lachend door het gangpad waar Lars aan het einde daarvan glimlachend op me stond te wachten. En? vroeg hij gespannen. Natuurlijk zei ik ja.
Enkele weken nadat we weer waren thuisgekomen, bleek dat ik in verwachting was van Isa. Ons geluk kon niet op.
*
Anne is bij me op visite. Als ik haar een kop koffie geef, zegt ze dat het maar goed is dat ik al getrouwd ben. Het is alsof ze me een stomp in mijn maag geeft. Ik kijk haar naar adem happend aan. Als ze mijn gezicht ziet schuift ze ongemakkelijk op de bank heen en weer. Ze zegt zachtjes dat het toch waar is dat het nu wel zo gemakkelijk is. Stel dat ik single zou zijn. Nu iemand zou ontmoeten. Het is dan toch een beetje beladen, of niet? Als een man hoort dat je borsten geamputeerd zijn kan het al reden zijn om niet met je verder te gaan. En hoe moet het dan als je je uit gaat kleden, vraagt ze. Dat een man je voor het eerst naakt gaat zien. Ze zegt dat ze niet weet of ze dat zou durven.
Mijn handen beginnen te trillen. Nee, spreek ik mezelf streng toe, niet hieraan toegeven. Jij gaat nu niet hardop zeggen dat wat ze daarnet zei precies is waar je bang voor bent. Dat je jezelf maar blijft verstoppen omdat je je schaamt voor je lichaam. Ik haal diep adem en bijt haar toe dat als een man me daarom niet wil dat meer over die man zegt dan over mij. Ze kijkt me met grote ogen aan en mompelt geschrokken dat ik gelijk heb. Ineens begin ik te huilen dat het allemaal gelul is omdat ik nu niet eens het lef heb om seks te hebben met Lars.
Waarom zou hij me met dit lijf nog willen? Ik ben als de dood dat hij vreemdgaat met die Maud. Als hij thuis is, bekijk ik stiekem zijn agenda en zijn berichten op zijn telefoon om te zien of hij wel echt die vergadering op zijn werk had of uit eten was met vrienden. De tranen stromen over mijn wangen als ik zeg dat als ik ’s avonds alleen in bed lig ik mezelf afvraag waarom ik nog de moeite waard ben.
Maar dat ben je wel, zegt Anne die opstaat en haar armen om me heen slaat, natuurlijk ben je dat wel.
*
Ik lig nog steeds wakker. Het geluid van de golven dringt de hotelkamer binnen. De hele nacht luister ik er al naar. Met het breken van iedere golf stel ik me voor dat ik tussen de golven verdwijn. Al tientallen keren ben ik weggedreven, zwevend in het water. Gezonken tot op de bodem waar ik omringd ben door diep donkerblauw water en waar het eindelijk stil is.
Ik sla zachtjes het dekbed van me af. Voorzichtig, om Lars niet wakker te maken, stap ik uit bed en trek mijn sweatshirt en shorts aan. Behoedzaam doe ik de schuifpui open en glip naar buiten waar het schemert.
Op mijn blote voeten loop ik over het witte, koele zand. De ochtendzon kleurt de hemel roze. Het is windstil. De golven stromen haast geruisloos richting de kust, alleen het uit elkaar vallen op het strand is duidelijk te horen. De man staat als een schim in de branding als de eerste zonnestralen van achteren op hem vallen.
Als ik naast hem ga staan stopt het water met stromen.
In de verte is nog maar een golf te zien. Als ze dichterbij de kust komt wordt ze niet groter, vormt geen schuim op haar toppen. Kaal en eenzaam komt ze op me af. Als ze langs me stroomt, breekt ze niet. Pas op de kust spat alles uit elkaar.
*
Ik sta halfnaakt voor Lars en de plastisch chirurg. Ik ga met hen de plek van mijn nieuwe tepels bepalen. Als we daarin geslaagd zijn gaat de arts tepels bij me maken. Door stukjes huid van mijn borsten los te snijden en op een speciale manier weer vast te hechten ontstaan er twee bultjes die mijn nieuwe tepels moeten worden. Als mijn hechtingen zijn opgelost, worden mijn tepels ook nog van kleur voorzien als mijn tepelhoven worden getatoeëerd.
Tijdens het uitkleden had ik mezelf afgevraagd of ik het wel aan zou kunnen om mijn bovenlichaam aan Lars en een wildvreemde man te laten zien. Ik ben nog steeds niet gewend aan mijn borsten. Kan het maar niet accepteren dat ze bij me horen.
Met strakgespannen kaken kijk ik naar Lars die me een knipoogje geeft. Ik haal diep adem en op instructie van de plastisch chirurg ga ik een paar meter voor hem en Lars staan. Ik mag eerst zelf aangeven waar ik mijn nieuwe tepels wil hebben. De afgelopen dagen heb ik ’s ochtends voor de spiegel gestaan, mijn wijsvingers op mijn nieuwe borsten gelegd en bedacht waar de tepels moesten komen. Ik denk dat ik de juiste plek wel gevonden heb, zo moeilijk kan dat niet zijn. Tot ik de chirurg lachend nee zie schudden. Hij zegt dat het te hoog is.
Te hoog.
Ik kijk naar mijn vingertoppen op mijn kale borsten en dan hoor ik het Lars ook zeggen. Te hoog. Ik kijk op en zie hem ook hoofdschuddend lachen. Mijn gezicht begint te tintelen en even weet ik niet hoe ik moet reageren. Ik stamel dat ik nog nooit heb hoeven nadenken waar tepels op een borst horen te zitten. Ze zaten er namelijk altijd gewoon.
Ik verbijt mezelf. De arts komt glimlachend voor me staan en excuseert zich. Dit gebeurt wel vaker, zegt hij. Ik kijk naar Lars zijn lach die langzaam wegsterft en vraag me af waarom hij ook gelachen heeft en niet vraagt of het wel met me gaat of tegen de arts zegt dat dit allemaal nieuw voor ons is.
In de auto op de terugweg naar huis vraag ik het. O nee, zei Lars, ik bedoelde er niets mee. Dat hij niet eens weet waarom hij lachte. Gewoon een rare situatie. Het was voor hem ook de eerste keer dat hij de plaats van de tepels van zijn vrouw ging bepalen. Stom van me om te lachen, zegt hij, sorry. En dat we deze middag maar snel moeten vergeten. Met die tepelreconstructie zal het wel goedkomen en hij heeft toch sorry gezegd?
Hij kijkt me nauwelijks aan als hij dat tegen me zegt. We rijden de snelweg op. Even wrijft hij in zijn ogen alsof hij zo het beeld van de afgelopen middag van zijn netvlies kan wissen. Het spijt me echt, zegt hij daarna met een bedrukt gezicht. Ik kijk fronsend naar hem en vraag wat hem nu het meest spijt. Dat hij gelachen heeft of dat hij dankzij mij in deze kutkankerzooi is beland.
Geïrriteerd vraagt hij of ik daarmee wil stoppen. Ik weet toch hoe hij erover denkt. Dat we dit samen doen maar wat we meemaken niet gewoon is. Dat het voor hem ook allemaal nieuw is. Hij zegt dat hij het verkeerd heeft ingeschat. Het is natuurlijk geen schilderij dat je zomaar even ophangt. Ik knik.
Dan vertelt hij dat hij na zijn werk niet thuis eet maar samen met Maud naar een opening gaat. Even denk ik dat ik het niet goed heb gehoord. Na alles wat er vandaag gebeurd is, gaat hij weg. Met haar. Ik vraag wat hem bezielt. Hoe kan hij nou vanavond weggaan?
Wat ik dan wil, vraagt hij. We hebben toch alles al besproken? Hij vindt dat we er niet nog meer hoeven te praten. Dat hij het zelfs beter vindt om er zo min mogelijk woorden aan vuil te maken. Als je er niet zo veel over zegt, denk je er ook minder over na, zegt hij koel. Alles drijft dan naar de achtergrond. Dus daarom ga je weg, zeg ik. Zodat je er niet met mij over hoeft te praten.
Zo gaat het al weken. Al die avonden dat hij weg gaat met vrienden, uit eten of overwerken. Ik zeg dat het net is of hij niet bij me wil zijn. Dat ik het gevoel heb dat ik er alleen voor sta. In het begin dat ik deze dingen zei, piepte mijn stem. Nu probeer ik net zo koel als Lars te klinken.
Ik haal diep adem en twijfel of ik het moet zeggen. Dan zie ik mezelf weer in de keuken staan. Met trillende handen berichten checkend op zijn telefoon. Hopend dat ik niets tegenkom waaruit blijkt dat hij vreemdgaat met Maud.
Hij reageert als door een wesp gestoken. Rukt aan het stuur, geeft gas en begint alle auto’s voor ons in te halen. Of ik soms beweer dat hij vreemdgaat. Weet je waarom ik niet thuiskom, door jouw gezeik. Ik kan het nooit goed doen. Ik mag je amper aanraken. Ik denk tegenwoordig wel twee keer na voordat ik je een zoen geef of mijn arm om je heen wil slaan. Je laat me verdomme nooit toe.
Al het bloed trekt uit mijn gezicht. Ik hoor hoe auto’s voorbijrazen, suizend en loeiend alsof ze één grote stofzuiger vormen. Ik kijk naar Lars die geërgerd zijn hand door zijn haar haalt en nog meer gas geeft. Ineens zie ik voor me hoe hij en Maud met elkaar praten. Hoe ze glimlachend een denkbeeldig plukje stof van zijn schouder veegt, met haar hand door haar lange haren gaat, hoe Lars naar haar kijkt, dezelfde manier waarop hij ooit naar mij keek. Ik knijp mijn ogen dicht.
Nee, Anouk, zucht hij. Dat het had gekund maar dat hij het niet heeft gedaan. Dat hij dat nooit zou doen. Hij kijkt naar de weg als hij zegt dat hij nog steeds van me houdt maar dat hij het gevoel heeft dat hij me niet meer kent, niet meer weet hoe ik ben. Hij kan me niet bereiken. Hij snapt het niet. Al die tijd is hij bij me geweest, mee geweest naar alle afspraken, heeft me verzorgd en nu weer ik hem af. Hij zegt dat hij niet weet wat hij verkeerd heeft gedaan.
Ik zie zijn zwevende hand boven mijn borst weer voor me. De stilte die tussen ons in hangt. Die donkere verschijning die alles over heeft genomen. En dan zeg ik zachtjes voor me uit dat ik me bij hem alleen voel. Sinds ik uit het ziekenhuis ben ontslagen is het net of hij alles achter zich heeft gelaten. Dat ik er niet over mag praten of dat het er niet mag zijn.
Hij perst zijn lippen op elkaar en staart voor zich uit. Hij mindert gas, stopt met inhalen en kijkt me kort aan. Het kan toch niet langer zo, zeg ik. Hij zucht dat we er op deze manier niet uit komen. Zwijgend rijden we verder.
Opeens zegt hij dat hij vanavond na zijn werk direct naar huis komt. Als Isa in bed ligt kunnen we praten over een oplossing. Hij knikt tevreden naar me, alsof hij door dit tegen me te zeggen, onze problemen heeft opgelost.
Verbaasd kijk ik hem aan. Ik weet niet zeker of hij naar me luistert, me echt gehoord heeft. Ik twijfel of ik er iets van moet zeggen. Het vooruitzicht dat hij vanavond eindelijk weer eens thuis is doet mij besluiten het erbij te laten.
Tegen de tijd dat hij naar huis komt, ben ik nerveus. Ik heb me voorgenomen hem te vragen of hij samen met mij naar de psycholoog wil gaan zodat we beter met elkaar gaan praten. En dat ik voortaan mijn best zal doen niet meer als een controlfreak door het huis te lopen. Voor het gebrek aan seks heb ik nog geen oplossing bedacht. Ik zou niet weten waar ik moet beginnen.
Als hij zijn jas aan de kapstok hangt, hoor ik ook de stem van mijn moeder. Verbaasd loop ik met Isa op mijn arm de gang in en vraag me af wat zij hier doet. Lars en ik zouden toch met zijn tweeën zijn vanavond. Hij kijkt me zogenaamd schuldbewust aan als hij zegt dat hij weet dat ik niet van verrassingen hou. Klopt, zeg ik argwanend.
Ja, maar dit is een hele leuke, echt waar, zegt mijn moeder snel. Dit lijkt wel een samenzwering, gil ik bijna hysterisch.
Kom, zegt Lars en neemt me mee naar de woonkamer waar hij zijn laptop uit zijn werktas haalt. Vragend kijk ik mijn moeder aan. Ze lacht naar me, fluistert dat het goed is.
Kijk, Anouk, hoor ik Lars zeggen. Ik draai me naar hem om. Hij houdt zijn laptop voor me om een foto van een luxe resort gelegen aan een parelwit strand en azuurblauwe zee te laten zien. Hij steekt meteen van wal. Of ik nog weet dat hij op zoek was naar een vakantie voor ons tweeën zodat we even bij kunnen komen na alles?
Ik knik, hou Isa dicht tegen me aan. Dat het hem na vandaag goed lijkt dat we het gaan doen. We hebben aandacht voor elkaar nodig. Hij heeft vandaag geboekt. Volgende week vertrekken we. Mijn moeder past tijdens onze vakantie op Isa.
Met grote ogen kijk ik naar Lars en mijn moeder. Ik weet nog net uit te brengen waarom ze dat hebben geregeld zonder het met mij te overleggen. Omdat het niet alleen goed voor ons is, maar ook voor jou, zegt Lars. Dat dokter Anderson dat vorige week nog tegen me heeft gezegd. Dat ik naar een plek moet gaan waar ik los kan komen van alles en ontspannen. Je houdt toch van het strand, zegt Lars opgewekt en geeft me een kus.
Ik wrijf over mijn wang als hij zijn laptop opengeklapt op de salontafel zet en naar de keuken loopt om een drankje voor ons in te schenken. Met Isa tegen me aan gedrukt ga ik op de bank zitten. Ik staar naar de foto van het hotel op het laptopscherm. Voor het resort ligt een zeilboot voor anker.
Mijn moeder komt naast me zitten en slaat haar arm om me heen. Ik fluister met een brok in mijn keel dat ik hier helemaal niet aan toe ben. Ik wil gewoon thuis zijn, bij Isa. Ze drukt me op het hart samen met Lars naar het resort te gaan. Het gaat niet goed tussen jullie, zegt ze. Dat ziet ze ook. Ze zegt dat we tijd voor onszelf nodig hebben. Dat hebben ze in het ziekenhuis toch ook gezegd. Dat je na alles wat je hebt meegemaakt tijd voor jezelf en je partner moet nemen?
Ik hoor de seksuoloog weer praten over massages, knuffelen en leuke dingen met elkaar doen. Dokter Anderson die zegt dat alle stress slecht voor me is. De psycholoog die zegt dat ik moet proberen te ontspannen. Misschien hebben ze gelijk.
Ik ga met mijn wijsvinger over het laptopscherm. Ik draai een cirkel om de zeilboot. Dan laat ik mijn vinger langs het turkooisblauwe water naar beneden zakken tot ’ie van het beeldscherm gegleden is.
*
Voordat Lars vanochtend opstond gaf hij me een kus op mijn haargrens. Heel teder. Alsof die korte, vlassige haren de mooiste lokken zijn die hij ooit heeft gezien. Hou toch op, snauwde ik. Hij deinsde achteruit, vroeg wat er toch met me is. Ik schudde alleen mijn hoofd en stapte uit bed. Net hebben we zwijgend ontbeten en toen hij uiteindelijk voorstelde om maar naar het zwembad te gaan was ik opgelucht. Ik wist dat hij baantjes wilde trekken. Zo hoef ik hem even niet te zien of met hem te praten.
Ik bel mijn moeder om te horen hoe het met Isa gaat. Mijn moeder vraagt meteen na het opnemen hoe het met me is. Ik staar naar de strakblauwe lucht, de palmbomen die rondom het zwembad staan en dan naar Lars die met felle slagen door het water zwemt. Ik zeg dat het hier heel mooi is en we net heerlijk ontbeten hebben. Mijn moeder zegt dat het goed is om te horen en dat we lekker moeten genieten samen, dat hebben we wel verdiend.
Ik kijk weer naar Lars en dan naar het verliefde stelletje dat maar niet van elkaar af kan blijven.
Ik zucht onhoorbaar, zeg tegen mijn moeder dat zij ook wel een weekje op vakantie mag gaan als we weer terug zijn. Ze heeft ons zo veel geholpen. Daar wil mijn moeder niets van weten. Ze zorgt met liefde voor ons. Dan begint ze te vertellen dat Isa zo lekker aan het brabbelen is en dat ze haar iedere dag foto’s van ons laat zien en erbij vertelt dat de mensen die erop staan papa en mama zijn. Ik glimlach, typisch iets voor mijn moeder om te doen. En, zegt ze, ik heb iedere dag muziek aan omdat ik weet dat jij dat ook altijd doet. Is het voor Isa toch een beetje als bij jullie thuis.
Dat is heel lief van je, mama.
*
Mijn gezicht is onder water. Heel af en toe dringt er een geluid door als ik per ongeluk met mijn hoofd boven de golven uitkom en ik ineens weer het breken van de golven hoor. Het lukt me nu om rustig door mijn snorkel adem te halen. In het begin bleef ik naar adem happen. Misschien omdat het water koud is of omdat ik onder water niet alles kan zien.
Het zicht is in het water beperkt. Op een gegeven moment lijkt alles op te lossen in een donkerblauwe massa. Ik vind het eng dat ik nooit weet wat daarin verborgen is. Pas toen mijn vader mijn hand vastpakte en we samen gingen snorkelen, werd mijn ademhaling rustiger.
Samen zweven we geruisloos boven de zeebodem. Hij wijst af en toe aan waar vissen te zien zijn. Dan blijven we erboven zweven. Soms laat hij mijn hand los en zwemt richting de bodem om een mooie schelp op te duiken. Zijn vondsten geeft hij altijd aan mij. Op de boot heb ik een glazen pot die bijna tot aan de rand gevuld is met de mooiste schelpen die mijn vader en ik gevonden hebben.
Ik kijk hem altijd na als hij duikt, probeer dan ook net zo lang mijn adem in te houden. Iets wat nooit lukt. Als ik hem zo door het water zie zweven met alleen maar het geluid van het water om me heen, is het net of we de enigen in de zee zijn. Alsof de hele zee van en voor ons is.
Tot hij weer dichtbij me is en trots zijn vondst voor me houdt.
*
Voordat ik in bad ga, draai ik de badkamerdeur op slot. Ik trek mijn badjas uit en laat mijn blik op de beslagen spiegel vallen. Met mijn handen wrijf ik de stoom van de spiegel. De druppels druipen langs mijn polsen.
In de natte spiegel kijk ik naar mijn borsten. De trots die me vroeger overviel, is verdwenen. Binnen een paar dagen tijd zijn mijn borsten veranderd in een attractie waarvan ik weet dat die altijd mooi en spannend was, maar waar Lars en ik nu alleen nog maar kotsmisselijk en draaierig uit komen.
Als ik naar het bad loop zie ik mijn vader weer voor me. Hoe hij op zijn hurken naast me zat om de draaikolk te bekijken die ontstond als we het badwater weg lieten stromen. Kijk Anouk, zei hij en liet een paar druppels inkt uit de zwarte vulling van zijn Dupont-vulpen in het badwater vallen. De inkt cirkelde in lange donkere slierten richting het afvoerputje. Dat is nou een vortex, glunderde hij.
Hij was bezeten van zijn werk als wetenschapper, nooit heb ik me eraan gestoord. Hij nam me altijd mee in zijn onderzoeken en ontdekkingen. Iets simpels als een bad werd op die manier magisch.
Zijn ogen begonnen te glimmen. Al die dingen die we om ons heen kunnen zien, Anouk. Het enige wat wij moeten doen, is ze begrijpen en er de woorden voor vinden. Toen hij dat tegen me vertelde was het net of hij een groot geheim met me deelde. Iets wat alleen van ons was.
Ik ga languit in bad liggen, haal diep adem en laat mijn hoofd onder water zakken. De lucht in mijn longen laat ik in kleine ringen uit mijn mond ontsnappen. Ik open mijn ogen. Kijk hoe de ringen opstijgen en verdwijnen bij het wateroppervlak.
Mijn vader wist welke kracht in het water een soliton bij elkaar houdt. Ik wil het ook weten. Ik ben net zo’n eenzame golfbeweging in het water. Wat gaat me bij elkaar houden om te voorkomen dat ik op een punt kom waar ik ga breken?
Als alle lucht uit mijn longen is, kijk ik door het water naar het plafond. Alle geluiden in huis zijn gedempt. In de verte hoor ik gestommel op de trap, gerammel aan een deur. Ik doe mijn ogen dicht en kom boven water.
Ik sper ze wijdopen als Lars met paniek in zijn stem mijn naam roept en hard aan de deurklink trekt. Hij schreeuwt of het wel goed gaat. Ik merk nu pas dat het badwater over de rand heen gutst. Het stroomt in golven over de badkamervloer.
*
De psycholoog vraagt aan Lars hoe het met hem gaat. Hij haalt zijn schouders op. Goed mompelt ’ie. De psycholoog tuit haar roodgestifte lippen en kijkt hem streng aan. Dan zegt hij ja, het kan beter. Maar dat hij niet degene is die ziek is. Dat is Anouk. Het gaat om haar. En dat hij daarom even niet belangrijk is.
Ik kijk glimlachend naar hem omdat ik het zo lief vind dat hij dat zegt. Dan gaat mijn blik naar de psycholoog die Lars vriendelijk maar nog steeds met een strenge blik aankijkt.
Ze zegt dat het heel mooi gezegd is door Lars, maar dat hij er ook nog is. Dat hij dat niet moet vergeten. Hij zegt niets.
‘Je hebt toch last van je maag?’ flap ik eruit voordat ik er erg in heb.
Hij kijkt geïrriteerd naar me en zegt gehaast dat het klopt en dat het wel stress zal zijn. Logisch.
De psycholoog knikt en ze buigt naar voren. Ze steunt met haar onderarmen op haar bovenbenen die deels bedekt zijn door haar zwarte leren rok en vouwt haar gemanicuurde handen in elkaar. Ik staar even naar mijn handen waarvan een bedekt is met een drukverband en een pleister na het verwijderen van een infuus. Ik trek mijn sweater recht en hoop tegen beter weten in dat ze niet over Isa gaat beginnen. Doe het niet, ga alsjeblieft niet over Isa beginnen.
Natuurlijk begint de psycholoog over Isa. Ze vraagt aan Lars hoe we alles regelen voor haar en hoe oud ze nu precies is, zes weken toch? Hij glimlacht en zegt dat ze inderdaad anderhalve maand is, mijn moeder nu voornamelijk voor haar zorgt en dat Isa sinds kort niet meer doorslaapt. Hij vertelt dat hij bijna alle nachten voor zijn rekening neemt omdat ik te ziek ben van de chemo en rust moet hebben.
De psycholoog kijkt me nu aan. Ja, daar komt het. Ik krijg een knoop in mijn maag als de psycholoog begint te praten en schuif ongemakkelijk heen en weer op mijn stoel.
Anouk, zegt ze, is het een optie dat Isa uit logeren gaat, bijvoorbeeld bij haar oma? Dan kan Lars eens een keer doorslapen. Geen avondvoeding. Geen nachtvoeding. Niet vroeg op voor Isa haar ochtendfles. Lekker vroeg naar bed en uitslapen.
Nee, nee, nee, wil ik zeggen. Ik ben al amper bij Isa en als ik er dan wel ben dan wil ik haar dichtbij me hebben. Dat begrijpt ze toch wel? Moet ik haar nu nog verder loslaten? Het scheurt me uit elkaar. Ziet die psycholoog dat dan niet?
Ze kijkt me doordringend aan en voordat ik iets kan zeggen, hoor ik Lars zuchten en kijk naar zijn gezicht. Onder zijn ogen zitten diepe, donkere wallen. Het is net of ik die voor het eerst echt zie. Hij ziet er uitgeput uit. Hij kijkt me bijna smekend aan als hij zegt dat hij een nachtje doorslapen wel kan gebruiken. Dat hij niet weet hoe hij het anders gaat volhouden. En dat hij wel snapt dat ik Isa graag bij me wil hebben, maar dat hij eraan onderdoor gaat, al die gebroken nachten.
Ik pak geschrokken zijn hand. Stamel dat ik niet doorhad dat het zo zwaar voor hem is. Dat ik te veel met mezelf bezig ben geweest. Hij schudt zijn hoofd en zegt dat het niet erg is. Ik heb al genoeg aan mijn hoofd. Ik kijk naar de psycholoog die tevreden knikt en tegen me zegt dat ik me echt niet schuldig hoef te voelen. Niet over Lars, maar ook niet over Isa. Alles wat ik doe is voor onze toekomst samen.
*
‘Goed, dan laat ik u in de overgang brengen zodat uw eierstokken hopelijk beschermd blijven tegen de chemotherapie.’
Dokter Anderson kijkt me aan door zijn dikke brillenglazen. Zijn kalme manier van praten heeft een rustgevend effect. Ik heb er echt vertrouwen in dat dit een goede beslissing is. Ik kon mijn eierstokken laten verwijderen en later als ik hersteld ben, laten terugzetten. Ook had ik de keuze om embryo’s te laten invriezen. Beide opties spraken me niet aan. Bovendien kosten de procedures tijd. Tijd die ik niet heb. Ik heb op aanraden van Anderson gekozen voor de injectie om me kunstmatig in de overgang te brengen. Als de chemotherapie stopt, moeten mijn eierstokken na enkele maanden weer gaan werken. Anderson kan niet precies zeggen wanneer dat zal zijn.
De volgende dag krijg ik de injectie bij de huisarts. Ik ben nog niet eens ongesteld geweest na de bevalling van Isa. Mijn lichaam is nog aan het ontzwangeren als ik de zwangerschapsboeken moet geloven die ik heb gelezen. Ik heb geen idee wat dat precies is. Ik heb het te druk met ontkankeren.
Als ik de huisartsenpraktijk verlaat en iemand in de wachtruimte hoor zeggen dat ze het zo moeilijk vindt om na haar zwangerschapsverlof weer aan het werk te gaan, sta ik even stil. Ik moet mijn best doen om me niet om te draaien, naar de vrouw toe te lopen en stel je toch niet zo aan tegen haar te roepen.
*
Lars en ik brengen Isa naar mijn moeder. Ze houdt Isa vast en zegt tegen me dat ze echt in goede handen is. Ik zeg feller dan nodig is dat ik dat ook wel weet. Mijn moeder kijkt me bezorgd aan. Snel zeg ik dat ik het heel fijn vind dat Lars zo even kan doorslapen. Ik streel Isa nog even over haar wangetje en geef haar een kus.
Lars en ik liggen die avond al om acht uur in bed. Naast me op het nachtkastje liggen pillenstrips met paracetamol, oxazepam, primperan en temazepam. Van de laatste heeft Lars er nu ook eentje genomen. Ik moet slapen, had ’ie gezegd voordat hij de pil innam. Hij deed voor de grap dat hij meteen in slaap viel door met zijn ogen dicht door de slaapkamer te zwalken, maar ik zag aan de kringen onder zijn ogen dat het ernst was.
Als ik in zijn armen lig valt hij meteen in slaap. Zijn arm is langzaam van mijn schouder gegleden. Mijn hoofd ligt nog op zijn borstkas en ik hoor het kloppen van zijn hart. Verder is het stil in huis.
*
Mijn moeder komt naast me zitten nadat ik een pruik heb gepast. Over een paar dagen gaat de kapper mijn haar afscheren. In het ziekenhuis heb ik een folder gekregen over haarwerken. Met tegenzin heb ik een afspraak bij een pruikenmaker gemaakt. Ik heb het eigenlijk alleen gedaan omdat de psycholoog en Lars zeggen dat het een goed idee is en om alle mogelijkheden te overwegen. Dat ik daar controle over heb.
Nu ik hier voor de spiegel zit, weet ik zeker dat ik geen pruik wil. Toen ik net in de spiegel keek en mijn eigen lange haar onder de pruik verdween, had ik meteen zin om dat ding weer van mijn hoofd af te trekken. Even heb ik mezelf aangestaard in de spiegel en toen hardop gezegd dat dit gewoon niets voor mij is. Ik had de pruik afgedaan, voor me op de kaptafel gegooid. Het enige haar wat ik op mijn hoofd wil, is het haar van mezelf.
Mijn moeder vraagt of ik het zeker weet. Ik knik van ja en produceer met moeite een glimlach. Ik weet eigenlijk niet waarom ik dat doe. Wil ik mijn moeder geruststellen of lach ik uit een soort van ongemak, omdat ik niet weet hoe ik hiermee om moet gaan? Ze fronst als ze mijn lach ziet en zegt dat ik best verdrietig mag zijn omdat dit vast heel moeilijk voor me moet zijn. Ik kijk haar aan en bijt op mijn lip. Ik weet dat het totaal zinloos is, maar ik kan het niet helpen. Ik zeg sorry.
Ze kijkt me verontwaardigd aan. Sorry, roept ze uit, sorry waarvoor? Ik begin te stamelen. Dat ik ziek geworden ben, mam. Je hebt al zo veel meegemaakt en nu is je enige kind ook nog eens ziek en niet zomaar ziek. Ik mompel dat ik het zo erg vind voor haar.
Ze staart me met open mond aan. Maar lieverd, zegt ze, hier kun jij toch helemaal niets aan doen. Dit is het allerergste voor jou en ik zal er alles aan doen om jou te helpen en ik wil geen moment dat je je daar schuldig over voelt, begrepen? Begrijp je dat, Anouk?
Ik kijk naar haar gezicht. Tussen haar fijne wenkbrauwen zijn twee diepe groeven te zien. Het zijn rimpels die op mijn moeders gezicht gebeiteld zijn sinds het overlijden van mijn vader. Ik kan niets aan die rimpels doen en juist daarom doet het me pijn om ze te zien.
Ik krijg op precies dezelfde plek ook twee rimpels. Gisteren in de spiegel zag ik ze voor het eerst. Mijn moeder zegt altijd over haar rimpels dat het de zorgen en het verdriet zijn geweest. Ik had de twee kleine streepjes tussen mijn wenkbrauwen aangeraakt met mijn vingers en de huid van mijn voorhoofd omhooggetrokken zodat mijn zorgen en verdriet even niet zo zichtbaar zouden zijn. Toen ik mijn huid weer losliet, sprongen de rimpels meteen weer terug.
Ik vraag aan haar of ze me even vast wil houden. Ze slaat meteen haar armen om me heen en strijkt met haar hand over mijn lange haren. Ik doe mijn ogen even dicht en hoor haar zachtjes zeggen dat kanker een rotziekte is, maar dat we er samen doorheen gaan komen. Even denk ik dat ze gaat huilen maar dan trekt ze me dicht tegen zich aan. Ze knijpt me bijna fijn als ze met een ferme stem zegt dat ik beter ga worden.
Haar vastberadenheid klinkt liefdevol en machteloos tegelijk. Het is naast het verzorgen van Isa en mij, het enige wat ze voor me kan doen, vurig hopen dat het goed komt.
*
Lars en ik liggen op een tweepersoonsligbed op het strand. De parasol is door het personeel uitgeklapt. Ik snap niet waarom. Het is bewolkt en drukkend warm vandaag.
Ik wilde net even afkoelen door in zee te gaan zwemmen maar de strandwacht heeft zojuist omgeroepen dat het verboden is om het water in te gaan in verband met naderend onweer. Het boek dat ik wilde lezen heb ik terug in mijn tas gestopt. Ik heb het veel te warm om te lezen. Lars heeft niet zo’n last van de hitte als ik. Hij is helemaal verdiept in een tijdschrift over vliegtuigen.
Hij heeft een kwartiertje geleden tegen me gezegd dat we het best even kunnen afwachten toen ik zei of we niet beter naar de hotelkamer konden gaan. Misschien valt het wel mee, zei hij en wees me op de andere gasten die ook gewoon op het strand bleven liggen. Bovendien zijn we binnen no time op de hotelkamer. Maak je geen zorgen, had hij nog gezegd.
Ik had buiten zijn zicht met mijn ogen gerold en ben om toch af te koelen onder de buitendouche gestapt. Als ik de lauwwarme straal over mijn rug laat stromen kijk ik naar de steeds donker wordende lucht en naar de golven op zee die steeds hoger worden. Alles wijst erop dat het gaat stormen.
De strandwacht zwijgt in alle talen. Iedereen op het strand blijft gewoon liggen. Net alsof ieder moment de zon weer door kan breken. Van mij mag er nu wel een flinke storm losbarsten. Zo’n stortbui, met dikke druppels die zo hard neervallen dat er niets anders klinkt dan het geluid van de regen.
Ik zou er niet voor schuilen. Ik zou lachend met mijn armen gespreid middenin die bui gaan staan, me schoon laten spoelen.
Als ik nog nadruppelend van de douche bij Lars ben, kijkt hij even op van zijn tijdschrift en zegt dat het een mooi gezicht is, die donkergrijze wolken boven die heldere, turkooisblauwe zee. Kil merk ik op dat hij steeds steviger zijn tijdschrift vast moet houden omdat het begint te waaien en wijs naar de palmbomen waarvan de bladeren door de wind heen en weer beginnen te schudden. Hij haalt zijn schouders op en leest verder.
Ik wikkel mezelf in een handdoek en ga op de rand van het ligbed zitten. Vlak voor me zit een jong gezin. De ouders hebben twee kinderen, een jongen en een meisje. De derde is zo te zien onderweg. Het jongetje en het meisje spelen samen. Het jongetje maakt met een emmer een zandkasteel en het meisje giet water in de slotgracht. De moeder streelt haar zwangere buik. Haar man masseert ondertussen haar schouders. Het gezin ziet er perfect uit. Ze lijken onderdeel van een of andere commercial.
Ik zoek naar iets wat er mis kan zijn. Knijpt die man niet net iets te hard in de schouders van zijn vrouw? Zijn die kinderen wel zo lief en schattig als ze er nu uit zien? Misschien gaat die vrouw wel vreemd. Of haar man en nu is hij extra lief aan het doen om het weer goed te maken. De moeder ziet dat ik naar haar kijk. Ik ga snel op mijn rug liggen.
Ik leg mijn hand op mijn buik. Nog niet zo lang geleden zat Isa daarin. Zou ik ooit nog een baby kunnen krijgen? Ik hoop het. Misschien krijg ik dan wel een zoon. Een kleine jongen die zandkastelen gaat bouwen. Misschien heeft ’ie ook van die lichtblonde krulletjes, net als Isa. Wie weet is hij wel helemaal voor mezelf in plaats van dat ik mijn baby voor een groot deel van de tijd moet toevertrouwen aan mijn moeder en Lars.
Hij vraagt wat er is. Ik zucht en zeg dat ik me afvraag wanneer ik weer ongesteld ga worden. Ik blijf naar de steeds donker wordende lucht staren. Ik ben bang dat als ik hem aankijk, hij weer zo hoofdschuddend naar me lacht. Maar als hij naast me komt zitten en ik mijn gezicht zijn kant opdraai, zie ik geen spoor van zelfs maar een glimlach. Oprecht kijkt hij me aan en wrijft zachtjes over mijn buik. Hij zegt dat het vast goed komt. Dat ik me geen zorgen moet maken. Dat mijn lichaam eerst moet herstellen van de chemo.
Ja, druk maken heeft niet zoveel zin, antwoord ik.
Deze zin heb ik de afgelopen tijd vaker gebruikt. Net als de uitspraak, het is niet anders. Ik meen er niets van.
Afwachten dan maar, zucht ik.
Ja, zo is het, zegt Lars en leunt over me heen om me een zoen te geven. Ik veer meteen overeind. Hij legt zijn hand op mijn rug en vraagt wat er is. Ik zeg niets. Hij komt naast me zitten en zegt weer dat zorgen maken niet zoveel zin heeft. Dat ik moet proberen te ontspannen. Hij knipoogt en zegt dat hij wel een manier weet om dat voor elkaar te krijgen.
Een manier, ik spuug de woorden bijna uit. Fel gebaar ik naar mijn borstkas. Dus jij denkt serieus dat ik met dit lijf helemaal ontspannen bij jou in bed ga liggen. Hij schudt zijn hoofd en zegt dat hij begrijpt dat het spannend is maar we het toch wel kunnen proberen. Anders komen we er nooit achter hoe het is, zegt hij rustig. Dat je eigen borsten weg zijn maakt het toch niet onmogelijk. Je bent voor mij nog steeds dezelfde vrouw, zegt hij met een warme stem.
Zijn stemgeluid irriteert me. Ik wrijf met een hand over mijn gezicht, wil zeggen dat ik mezelf kwijt ben. Voor de amputatie al en dat het zijn schuld is. Ik zucht, mompel zwakjes dat ik nog niet weet wanneer ik eraan toe ben.
Hij zegt dat we het toch rustig aan kunnen doen en wil een arm om me heen slaan. Ik sla hem van me af. Hij pakt mijn hand beet voordat ik de kans heb om die terug te trekken. Waarom laat je me toch niet toe, smeekt hij.
Ik kijk recht in zijn blauwe ogen en weet dat als ik het vertel de oceaan die tussen ons in is komen te staan verandert in een enorme vloedgolf. Een golf die alles gaat vernietigen of juist alles schoon gaat spoelen. Ik heb geen idee welke kant het op zal gaan.
Ik staar naar de steeds wilder wordende zee. De golven beginnen op het strand te beuken. Hij laat mijn hand weer los en piept dat we er maar over op moeten houden. Hij leest verder in zijn tijdschrift dat vanwege de wind dubbelslaat.