Hoofdstuk 4 Verloren

4 Verloren

 De psycholoog is na de amputatie niet bij me langs geweest. Misschien denkt ze dat ik haar niet nodig heb. Ik weet dat ze ervan uitgaat dat Lars en ik een stabiele relatie hebben. Dat we er samen goed doorheen gaan komen. Iedere keer als ze dat zegt wil ik haar zo graag geloven. Niet dat Lars op een gegeven moment roept ja dag, mij niet gezien en er vervolgens vandoor gaat met een ander. Maud met haar lange, blonde haren. Doe niet zo gek, we blijven gelukkig met elkaar. Het gaat toch goed met je, had Lars daarop gezegd.                                                                                                                      

 

Zo goed dat ik vandaag uit het ziekenhuis word ontslagen. Lars komt me na het ontbijt ophalen.                                                                                                                       

Ik pak mijn mobiel. Als ik naar huis ga wil ik graag mijn donkerblauwe blousejurk met de parelmoeren knopen aan. Die kan ik zonder al te veel moeite aantrekken en ik voel me er vrouwelijk in. Voor de zekerheid bel ik Lars, dat hij niet vergeet mijn jurk mee te nemen.                                                                                  

 Als hij later mijn kamer binnenkomt en de tas uitpakt, haalt hij er mijn zwarte huisbroek, een zwart hemdje en mijn versleten vest met hoodie uit. Ik kijk hem verbolgen aan. Hij zegt kalm dat deze kleding toch veel comfortabeler is.                    

Met een vies gezicht wijs ik naar mijn huispak en zeg dat ik me daarin nog minder een vrouw ben. Dat het allesbehalve comfortabel is.                                      

Hij sputtert dat hij dan helemaal terug moet rijden. Het kan me geen reet schelen. Met een opgeheven hoofd ga ik op mijn ziekenhuisbed zitten. Ik ga niet eerder naar huis voordat mijn jurk er is. Lars komt naast me staan en zegt dat Isa en mijn moeder op me wachten. Dat Anne in de woonkamer slingers heeft opgehangen. Ik kijk hem boos aan, ik wil mijn jurk. Hij pakt zuchtend de reistas en loopt zonder iets te zeggen mijn kamer uit.                                                                                                           

Op de gang hoor ik een verpleegkundige aan hem vragen waarom hij nu alweer gaat. Hij mompelt dat hij iets vergeten is.                                                                           

Ik sla mijn armen om me heen en staar uit het raam. Maakt het nou echt zoveel uit wat ik aantrek als ik naar huis toe ga? Ik zie mezelf voor me, hoe Lars naar me keek toen hij me voor het eerst in mijn jurk zag. Ik knijp mezelf. 

                                      

Als er een uur verstreken is hoor ik voetstappen op de gang en de stem van Lars als hij een verpleegkundige groet. Zijn stem klinkt normaal, ontspannen. Ik pers mijn lippen op elkaar als hij mijn kamer binnenkomt. Sorry, zegt hij als hij naast mijn bed staat en voorzichtig mijn jurk uit de tas haalt en op het voeteneinde legt.          

                                                                                                           

*

 

Mijn vader had na onze vakantie een fotoalbum van onze zeiltocht gemaakt. Iedere avond als ik ingestopt in bed lag, bekeken we het boek aandachtig. De foto waar we samen op de reling van de boot zitten, heeft hij niet in het album gedaan. Ik heb altijd begrepen waarom.                                                                                                           

Na een dag zeilen, waren we tegen het einde van de middag in een van de calanques voor anker gegaan. Een baai met helder azuurblauw water met af en toe wat donkerblauwe stukken waar de zeebodem dieper lag. Even verderop lag een klein wit strandje dat omgeven was door steile rotswanden. Tegen het einde van de middag verdwenen de dagjesmensen te voet in het pijnbomenbos achter het strand.

We sliepen aan boord van de Soliton, hoefden nergens heen. Samen tuurden we over de gladde, houten reling om de kleine zilverkleurige vissen te bekijken die langs de boot zwommen. Ik hoorde de klik van een fotocamera. Achter me zag ik het fototoestel van mijn vader op een statief staan. Hij had de zelfontspanner aangedaan om een foto van ons te maken met de baai als achtergrond.                                                 

Hij zei dat we konden doen alsof we achterover in het water vielen. Ja, riep ik uit, dat is grappig! Ik klom op de reling en deed mijn armen in de lucht alsof ik viel. Mijn vader deed hetzelfde. Ik leunde nog een beetje extra achterover zodat het echt leek alsof ik ging vallen.                                                                                                            

Net toen ik naar de camera wilde lachen merkte ik tot mijn afgrijzen dat ik mijn evenwicht verloor en achterover van de houten reling afgleed. Ik weet niet meer of ik op dat moment heb gegild of papa heb geroepen.    

                                                          

 Van mijn val herinner ik me wel ieder detail. Ik weet nog dat ik in slow motion de donkerblauwe romp met de goudkleurige letters van Soliton aan me voorbij zag gaan, daarboven de witte mast met de opgerolde zeilen en daarachter het felle schijnsel van de zon aan de strakblauwe lucht.

                                                                                    

Toen een harde ijskoude klap in mijn rug. Het water slokte me op. Langs mijn gezicht stegen luchtbellen omhoog. In een reflex deed ik mijn ogen dicht. Mijn sweater en korte broek werden zwaar, alsof ze van gigantisch zware keien waren. Mijn armen en benen kon ik amper bewegen. Hoe ik ook probeerde weer omhoog te zwemmen, het water en het gewicht van mijn kleren bleven me naar beneden drukken. Mijn borstkas leek ondertussen uit elkaar te barsten. Ik hapte naar adem maar verslikte me in het zoute water.                                                                                                                            

Weer iets hards in mijn rug, zand dwarrelde omhoog langs mijn handen. Ik lag op de bodem. Ik opende mijn ogen en zag niets anders dan heel diep donkerblauw. Daarboven zag ik het mooiste helderste licht dat ik ooit had gezien. Een grote felle lichtbol waarvan de stralen diep in het water schenen en het wateroppervlak lieten glimmen, alsof er een enorme glanzende deken over me heen was gelegd.

Plotseling scheurde de deken uit elkaar door een explosie van luchtbellen. Een arm pakte me bij mijn middel. Hoe heerlijk warm die omhelzing was.   

                               

Daarna zag ik mijn vaders gezicht boven de mijne. Hij schreeuwde mijn naam en dat ik terug moest komen. Ik begon te hoesten en spuugde water uit. Pas veel later besefte ik dat ik bijna was verdronken.                                                                                 

Hij had me stevig in een handdoek gewikkeld en me heel lang tegen zich aan gehouden. Was ík maar in het water terechtgekomen, Anouk, verzuchtte hij meermaals. Op dat moment konden we niet weten dat het een paar maanden later echt zou gebeuren. Dat hij met zijn auto uit de bocht zou vliegen en in het kanaal terecht zou komen. Dat eerst alleen zijn auto gevonden werd. Duikers hebben uiteindelijk zijn lichaam na een dag zoeken gevonden. Van mijn moeder begreep ik dat het wachten ondraaglijk was. Dat ze toch ergens de hoop had gehad dat hij zelfs nog in leven tevoorschijn zou komen.            

Nadat hij gestorven was, bekeek ik iedere avond het fotoboek. Als mijn moeder me naar bed had gebracht, ging ik meteen rechtop zitten, knipte stiekem mijn nachtlampje aan en streelde de voorkant van het boek waar de Soliton op stond. Daarna bladerde ik door het album en snuffelde aan de pagina’s waar mijn vaders aftershave aan was blijven hangen. Dan was het net of hij weer naast me op bed zat. Dan sloot ik mijn ogen en stelde me voor dat we met elkaar konden praten over wat ik die dag had meegemaakt. In mijn fantasie luisterde hij altijd en lachte soms om mijn verhalen.

Na een paar dagen begon de geur te vervagen en kon ik de aftershave niet meer tussen de bladzijden van het boek ontdekken. Nee, nee, nee fluisterde ik. In paniek begon ik door het boek te bladeren op zoek naar nog een kleine flard, iets om me aan vast te houden.

                                                

*

Als Lars en ik richting de zee lopen, glimlacht hij naar me. Ik lach terug. Even lijkt het alsof er niets aan de hand is. Zonder iets te zeggen waden we langzaam in zee tot we losraken van de bodem en moeten zwemmen.

Lars heeft me nog niet alleen in zee gelaten. Normaal gesproken had hij zelf een duik genomen maar nu blijft hij steeds bij me en vraagt of het wel gaat. Ik zeg dat hij heus wel even alleen kan zwemmen. Dat het echt niet nodig is zo op me te blijven letten. Ik gebaar om me heen. Hij ziet, net als ik, dat we niet alleen zijn in het water. Om ons heen zijn ouders met hun kinderen aan het spelen en dobberen mensen op hun luchtbedje. Ik glimlach naar Lars om hem gerust te stellen. Hij zegt oké en zwemt weg.     

Ik kijk hem na en laat mezelf dan op mijn rug drijven en staar naar de strakblauwe lucht. Het geluid van de stemmen en het gelach van de toeristen om me heen sterft langzaam weg. Het enige wat ik nu nog hoor is het vriendelijke gekabbel en klotsen van de golven tegen mijn gezicht. Ik doe mijn ogen dicht en spreid mijn armen. Na een tijdje kijk ik op om te zien waar ik ben. Het strand is ver weg. Achter me alleen maar water waar zonnestralen op weerkaatsen zodat de golven schitteren. In de verte zwemt Lars richting de horizon.                                                                                      

Ik draai me om en laat mezelf zakken tot het water aan mijn lippen staat. Staar naar het strand waar mensen lachen en spelen. Het ziet er zo gewoon en vanzelfsprekend uit dat het pijn doet aan mijn ogen. Zo ben ik weer net dat kleine meisje, voor het eerst zonder haar vader in zee. Omringd door kinderen die aan de hand van hun vader de zee in waden, een bal overgooien, zandkastelen bouwen. Het water spoelt de zandkorrels tussen mijn tenen weg, sijpelt langs mijn enkels en benen tot het aan mijn lippen staat.

Hoe koel het water is vergeet ik. Het is alsof ik ook vloeibaar geworden ben. Ik stroom allerlei kanten op, raak iedereen maar niemand die weet wie ik ben.

            

Plotseling zwemt Lars me tegemoet. Als hij bij me is, slaat hij meteen zijn armen om me heen en zegt hebbes. Hij houdt me stevig vast en kijkt me teder aan met zijn blauwe ogen. Ik kijk verlegen naar hem, ongemakkelijk dat hij zo dichtbij me is. De neiging om me weer los te maken uit zijn omhelzing onderdruk ik.                                  

In plaats daarvan haal ik diep adem en leg mijn handen op zijn schouders. Hij drukt me nog iets steviger tegen zich aan. Hij vraagt of ik me die avond in het café herinner, toen we na tien minuten alweer buiten stonden. Ik kijk hem vragend aan, heb geen idee waar hij het over heeft. Die avond van ons eerste afspraakje, zegt hij en geeft me een kus.

            

Mijn hart slaat over en er verschijnt een glimlach op mijn gezicht. Dat was voor de kanker. Een tijd waarvan ik haast vergeten ben dat die er ook nog was. Lars kijkt me stralend aan. Ik zie ons weer voor me toen we elkaar net leerden kennen. Had hij me ook gewild als hij wist wat er allemaal zou gebeuren.                                                          

Mijn lach verdwijnt van mijn gezicht. Hij vraagt wat er is. Dat het allemaal zo lang geleden lijkt. Ik maak me los uit zijn armen en laat mezelf onder water zakken.

*

Misschien ben je de ware nog niet tegengekomen, had Anne gezegd toen we een avond uit waren. Ik haalde mijn schouders op, dronk mijn glas leeg. Altijd dat gezeik met die mannen. Na een paar maanden begonnen ze over hun toekomstplannen. Samenwonen, trouwen, kinderen. Geen haar op mijn hoofd die daaraan dacht. Ik kreeg het al benauwd van het idee.                                                                                                                                 

Mijn ex, Joost, die ik vlak na mijn afstuderen had leren kennen, had ik dat wel duidelijk gemaakt. Dacht ik. Tot hij op een zonnige middag op een terras met krullende mondhoeken voorstelde om maar eens te gaan samenwonen. De uitdrukking op zijn gezicht toen ik het met hem uitmaakte zal ik nooit vergeten. Voordat hij de deur dichtsmeet riep hij dat ik door mijn verdomde bindingsangst nooit een vaste relatie zou krijgen. Ik had maar niet gezegd dat het me een heerlijk vooruitzicht leek, alleen de lusten en niet de lasten. Ik zou er wel met Anne op proosten tijdens onze vaste stapavond.

Net toen ik naar de bar wilde lopen om wijn voor ons te bestellen, liep ik Lars de Jongh tegen het lijf. Ik herkende hem meteen, hij zat vroeger bij mij op de middelbare school. Een kop groter dan ik. Donkerblond krullend haar. Brede schouders en gespierde armen maar niet te, precies goed. Als een magneet werd mijn blik naar hem toegetrokken. Altijd al. Op een dag was ik in de kantine naast hem komen staan. Nog voordat ik zijn geur probeerde op te snuiven, zag ik het gouden kettinkje met het halve hartje om zijn hals. Mijn knieën begaven het bijna.

En nu, jaren later, stond hij ineens voor me. Ik keek recht in zijn blauwe ogen, de blauwste die ik ooit heb gezien. Anouk, zei hij, en ik hoorde iets van een opwaartse melodie erin. Tot mijn stomme verbazing wist hij mijn naam nog. Hij vroeg of ik iets wilde drinken. Toen hij naar de bar liep deed ik mijn best om weer met mijn beide benen op de grond te gaan staan.

Hij had me. Toen hij mijn glas aanreikte bekende hij glimlachend dat hij altijd al had gehoopt dat hij me nog eens tegen zou komen. Dat hij nog precies wist hoe ik eruitzag, dat we elkaar iedere week tegenkwamen als hij muziekles had en ik scheikunde.

Ik kon het me nog glashelder voor de geest halen. Hoe hij tegen de deurpost van het muzieklokaal geleund stond tot de docent er was. Dat ik zijn blik probeerde te vangen voordat ik hem voorbijliep. En hoe ik wel leek te gaan zweven als hij me ook zag en we elkaar maar bleven aankijken. Het was dan net of het alleen hij en ik waren in die gang.

Hij vertelde me dat hij zichzelf al jaren afvroeg hoe het zou zijn geweest als hij me niet was misgelopen. En vastberaden dat het hem niet nog een keer ging gebeuren. Hij haalde zijn mobiel uit zijn broekzak. Of hij mijn nummer mocht. De vraag! Gretig rukte ik zijn mobiel uit zijn hand en voegde mezelf toe aan zijn contacten. Het nummer van mijn vaste lijn deed ik er ook bij, zodat ik zeker wist dat hij me kon bereiken.              

De volgende dag waren Anne en ik met een opdracht bezig toen mijn telefoon ging. Ik kon gewoon horen dat hij het was, mijn hart knalde bijna uit mijn shirt. Pas nadat ik had opgehangen keek ik weer naar Anne die grijnzend tegen me zei dat ik echt tot over mijn oren verliefd was.

De dagen erna verliepen als in een roes. Het enige waar ik aan kon denken was vrijdagavond. Dan zouden we wat gaan drinken. Ik wist al precies wat ik aan ging trekken, de donkerblauwe blousejurk. Die valt zo soepel om mijn lichaam.

Hij reageerde precies zoals ik had gehoopt. Toen hij me in mijn jurk zag keek hij naar me alsof zijn geluk niet op kon. Die blik in zijn ogen vergeet ik nooit meer. Nadat hij voor mij de tram uit was gestapt, draaide hij zich snel om zodat hij me kon bekijken. Ik keek hem verbaasd aan en vroeg wat er was. Hij stamelde dat ik echt mooie benen had. Onderweg naar het café kon hij zijn blik amper van me losmaken. Alsof hij me op handen droeg.                                                                                                                     

Nog voor onze drankjes op tafel waren gezet, zei hij dat hij naar deze avond had uitgekeken en de dagen had afgeteld. Mijn hart sloeg over. Opeens wist ik dat ik niets liever wilde dan dat hij voor altijd bij me zou blijven. Bij het pakken van mijn glas greep hij mijn hand, begon zachtjes de rug ervan te strelen. Mijn adem klemde. Ik had me de afgelopen week zo vaak voorgesteld hoe het zou zijn als hij me aan zou raken. Langs mijn rug, over mijn billen, zachtjes knedend in mijn borsten. Mijn wangen gloeiden. Ik zag hoe zijn hand zich om de mijne sloot en keek daarna recht in zijn oneindige ogen. Ik hield het niet meer uit. Met hese stem vroeg ik of hij mee naar huis wilde gaan. Hij vroeg meteen de rekening.

Tijdens de taxirit op weg naar huis trok ik hem naar me toe, een eerste kus. Zijn handen gingen plagend langs de bovenste knoopjes van mijn jurk. Glipten onder mijn jurk, streelden de binnenkant van mijn dijen.

Na het dichtslaan van de voordeur peuterden we zo ongeduldig de knopen van mijn jurk los dat er een paar losschoten. Nog in de gang liet ik de jurk van mijn schouders glijden. Hij maakte behendig mijn beha los en stroopte mijn slipje af. Ik sloeg mijn armen om hem heen, drukte mezelf tegen hem aan. Hij greep mijn billen vast en fluisterde in mijn oor hoe goddelijk mijn lichaam was. We kwamen op de bank terecht waar hij een spoor van kussen van mijn hals naar mijn borsten trok. Ik duwde ze in zijn handen. Hij kneedde ze zachtjes, precies zoals ik me had voorgesteld. Mijn handen gleden over zijn borstkas, door zijn borsthaar, langs zijn brede schouders.                      

Nagloeiend in zijn armen lag stroomde het door me heen dat dit hem was, de man, dat hij nooit meer mocht weggaan.  

                                   

*

 

‘If you don’t use it, you lose it!’

Ik staar naar de roodgestifte lippen van de seksuoloog en vervolgens naar Lars. We lachen ongemakkelijk naar elkaar. Ze zegt dat ik actief tussen de lakens moet blijven omdat ik anders mijn lust verlies. Het is belangrijk dat ik alles goed blijf stimuleren. Ik kijk haar met grote ogen aan. Bedoelt ze nou dat ik het met mezelf moet doen? Even weet ik niet wat ik moet zeggen. 

                                                                    

Ik sla mijn armen over elkaar, zeg dat ik me geen zorgen maak over mijn seksleven. Ze kijkt me ernstig aan, vertelt dat ik er rekening mee moet houden dat mijn lichaam gaat veranderen. En het dan extra belangrijk is dat ik mezelf blijf verwennen. Mooie lingerie, insmeren met een luxe bodylotion of een mooie kleur lipstick op mijn lippen.  

                                                                                                                                 

Ik wil tegen haar zeggen dat al die dingen nooit maar dan ook nooit mijn haar of borsten kunnen vervangen. Dat ik ook wel weet dat Lars en ik daar een weg in moeten vinden. En dat mijn lippen stiften me niet de juiste route lijkt. 

                            

De seksuoloog gaat verder. Lars en ik moeten elkaar ook blijven aanraken. En het hoeft dan echt niet altijd meteen seks te zijn, zegt ze. Knuffelen of elkaar een massage geven is ook goed. En wat nog het allerbelangrijkste is, gaat ze verder, jullie moeten met elkaar blijven praten. Vertel wat je wilt, wat je prettig vindt. Daar begint het allemaal mee. Jullie moeten elkaar blijven zien.                                                        

Ik wil met mijn ogen rollen. Waar bemoeit dit mens zich mee?

*

Lars’ hand zweeft aarzelend boven mijn rechterborst. Als hij me bijna kan aanraken trekt hij zijn hand razendsnel terug. Alsof mijn borsten een gloeiendhete plaat zijn waar hij zich ieder moment aan kan branden.                                                                                 

Ik kijk hem met grote ogen aan. Ik zeg zachtjes dat dit mijn borsten zijn, niet die van de kanker. Hij schudt zijn hoofd en kijkt vol afschuw naar ze. In een reflex leg ik mijn handen over ze heen. Hij vertelt dat als hij mijn borsten aanraakt het net is of hij die tumor gaat knuffelen. 

Alsof hij het dan goedkeurt dat het woekert in mijn borst en bezig is om me kapot te maken. Sorry, zegt hij, maar ik kan het niet.                        

Mijn adem stokt. Hij trekt me naar zich toe en slaat zijn armen om me heen. Hij zucht dat hij mij liever zonder borsten heeft dan met borsten die me levensbedreigend ziek maken. Je mag me niet ontglippen, fluistert hij en houdt me stevig vast. Met een brok in zijn keel zegt hij dat hij me niet kan missen.                                                         

Mijn borsten worden tegen zijn borstkas worden gedrukt. Ik wil me uit zijn armen worstelen. Het is alsof mijn borsten de donkere verschijning geworden zijn die het uiteindelijk toch gelukt is om tussen ons in te gaan liggen. Mijn hart gaat tekeer. Het gaat misschien nooit meer weg.

*

 

Ik lig in bed. Op mijn nachtkastje ligt een geschilde, gesneden appel en een volkoren biscuitje. Naast mijn medicijnen staat een glas water. Lars staat met Isa op zijn arm aan het voeteneinde van ons bed. Hij knikt met zijn hoofd richting de appel en het biscuitje. Hij zegt dat ik wat moet eten. Ik zucht en zeg dat ik geen trek heb. Lars wijst naar het glas water.                                                                                                             

‘Neem dan wat te drinken. Dat is goed voor je.’                                                     

Ik zeg dat als ik een slok neem, het er toch meteen weer uit komt, sla met mijn handen op het dekbed.

‘Kutchemo!’

Lars kijkt weer naar het glas water. Hij zegt dat ik in ieder geval moet drinken. Dat heeft dokter Anderson ook gezegd. Die chemo moet zo snel mogelijk weer uit mijn lichaam gespoeld. Ik zucht. Daar gaan we weer. Ik vind dit constant moeten uitleggen zo irritant. Hij lijkt er niets van te begrijpen hoe zo’n chemo is. Ik ben kotsmisselijk. Waarom moet ik dat maar blijven herhalen? Dat zelfs water me al doet kokhalzen. Dat eet- en drinkadvies kan me gestolen worden. Hij schudt zijn hoofd en zegt dat ik best een slokje kan nemen omdat het maar water is.         

Maar water? Nijdig pak ik het glas, zeg dat ik zal drinken, maar als ik daardoor moet kotsen het godverdomme zijn schuld is. Terwijl ik hem boos aankijk, neem ik een slok en slik het door. Mijn lichaam protesteert onmiddellijk. Het water gutst in golven uit mijn mond. Ik kots over mezelf en mijn dekbed heen.

‘Zie je nou wel, eikel?’ proest ik boos.

Hij legt snel Isa in haar wieg die begint te huilen. Hij geeft haar haar speen en komt dan naar me toe. Hij pakt het grijze plastic teiltje zodat ik daarin kan spugen. Ondertussen zegt hij wel honderd keer sorry. Ik zeg tussen het kotsen door dat hij op moet zouten met zijn sorry.

*

De telefoon gaat. Het toestel gaat maar een keer over. Ik hoor Lars zeggen dat hij expres snel de telefoon opneemt omdat ik lig te slapen. Hij is bang dat het geluid me wekt. Ik neem me meteen voor mijn ogen dicht te doen als hij naar boven komt, anders komt hij er misschien achter dat hij de moeite voor niets heeft genomen. Ook al word ik niet expres wakker, toch knaagt het aan me. Man, waar houdt dat schuldgevoel eindelijk eens een keer op, fluister ik wanhopig tegen mezelf.

            

Ik staar naar de lichtstralen die door een kier tussen de gordijnen de slaapkamer binnen vallen en luister naar de stem van Lars. Degene aan de telefoon heeft gevraagd hoe het is. Lars antwoordt dat het wel redelijk gaat. Dat ik de afgelopen week iets minder last had van de bijwerkingen van de chemo en ik nu lig te slapen. Hij zegt ook dat hij blij is dat ik eindelijk in slaap ben gevallen want gisteren was het door de misselijkheid geen beste dag voor mij.

Ik pers mijn lippen op elkaar. Hij heeft het over zichzelf. Dat het wel gaat. We hebben hulp van de moeder van Anouk, Anne en ook een paar andere vrienden springen weleens bij. Hij zegt dat hij zichzelf voorhoudt dat hij over een tijdje zijn eigen Anouk weer terug heeft. Dan is alles weer gewoon.

Als ik de woorden hoor, realiseer ik me pas dat Lars ook een houvast voor zichzelf heeft verzonnen. Hetzelfde beeld wat ik telkens voor me zie als ik het even niet meer zie zitten. Dat alles straks weer gewoon is, zoals het was. Of zoals wij waren, zonder zorgen en gewoon normaal. Gelukkig.

*

Ik word wakker van het zachte gesnurk van Lars. Als ik mijn ogen open, knijp ik ze meteen weer dicht door het felle zonlicht dat recht in mijn gezicht schijnt. Op de tast vind ik mijn zonnebril. Als ik ’m opzet, ga ik rechtop zitten en kijk naar de golven die over het strand rollen. In de verte een zeilboot waarvan de zeilen net gehesen worden. Ze bollen op door de wind en nemen het schip mee richting de horizon.

Hoe zou het zijn als ik nu opsta. Dat ik vastberaden richting de branding loop en de zee in stap. Wadend door het water en als het tot mijn middel komt, ik voorover duik en begin te zwemmen tot ik langs de lijn met de rode boeien ben. Ook al is het verboden verder te gaan.

            

Toch zie ik mensen het zo vaak doen. Met zijn tweeën, of in hun eentje op een luchtbed. Nu ga ik zelf. Ik maak lange slagen in het water tot ik ver genoeg ben. Mijn voeten kunnen de zeebodem niet meer raken en alles wat ik nog kan zien is het heldere blauw van de lucht en het water. Op zo’n afstand merkt niemand me meer op. Ik laat mezelf in het water zakken. Tot aan mijn lippen. Ik sluit mijn ogen en verdwijn tussen de golven. Zink.

            

Ik haal diep adem en staar naar de kinderen die met hun ouders spelen, stellen die elkaars rug insmeren, mensen die liggen te doezelen op hun strandbedje, alsof ze nooit iets kan gebeuren, er niets fout kan gaan. Kon ik er maar zo bij liggen. Ik kijk naar Lars die nog steeds ligt te slapen en dan weer naar de zee.

            

Doe het gewoon. Ik zet mijn zonnebril af, sta op. Hoor die diepe en warme stem weer zeggen dat ik op de weg terug ben. Ik sta als aan de grond genageld en dan hoor ik de stem opnieuw maar nu dichtbij, vlakbij mijn oor.

Verbaasd kijk ik om. De man uit de bus glimlacht naar me. Zijn bruine ogen glimmen achter zijn brillenglazen. Ik wijs lachend naar zijn wijde, donkerblauw en wit gestreepte zwembroek en vraag of hij soms gaat zwemmen. De man kijkt lachend naar zijn zwembroek en klopt er even zachtjes op. Als hij me weer aankijkt, steekt hij zijn hand naar me uit. Als ik zijn hand vastpak is het alsof ik eindelijk weer vaste grond onder mijn voeten heb, na eindeloos te hebben rondgedobberd zonder te weten waarnaartoe.                                                                                                           

Zwijgend lopen we naar de branding. Voordat we het water instappen, grijpt hij mijn hand net iets steviger beet. Even later drijf ik op mijn rug op de golven. Ik dein met ze mee en luister naar hoe ze over het strand heen rollen. Iedere golf lift me omhoog en als ze langs me gestroomd zijn, zak ik langzaam naar beneden. Alsof ik zachtjes in slaap gewiegd word. Ik spreid mijn armen en sluit mijn ogen.

*

Ik lig nog in bed met Isa in mijn armen. Ze heeft me nadat ze haar fles op had heel lang aangekeken. Ondertussen streelde ik haar zachte wangetjes en haar haartjes. Gaf haar een kusje op haar neus. Ze is in mijn armen in slaap gevallen.                                               

De gordijnen in de slaapkamer staan op een kiertje waar zonnestralen recht op het voeteneinde van mijn bed schijnen. Het is vast prachtig weer buiten. Ik hoor de kinderen uit de buurt buiten spelen, de buren rommelen in hun tuin, maar ik wil nergens heen. Ik lig hier heerlijk zo met Isa samen in onze bubbel.

            

Dan hoor ik de slaapkamerdeur zachtjes opengaan. Lars steekt zijn hoofd om de deur en vraagt zachtjes of Isa slaapt. Ik knik en kijk trots glimlachend naar haar. Op zijn tenen sluipt hij de slaapkamer binnen met zijn handen op zijn rug. Ik kijk hem vragend aan als hij op de rand van het bed gaat zitten. Ik heb nog iets voor je, zegt hij zachtjes en tovert een klein doosje tevoorschijn. Hij maakt het open en er zit een setje pareloorbellen in. Hij geeft me een zoen op mijn mond. Omdat je zo’n parel van een dochter hebt gemaakt, fluistert ’ie.

*

Lars en ik lopen over het witte zandstrand. Om zijn nek hangt de digitale camera die hij voor ons vertrek voor me heeft gekocht. Ik heb het ding nog met geen vinger aangeraakt. Het is net alsof het aannemen van het cadeau betekent dat ik net als Lars zou doen alsof alles weer gewoon is, alsof er niets meer aan de hand is.                                  

Hij zegt dat hij een foto van me wil maken bij een palmboom en wijst er eentje aan. Ik ga er gehoorzaam naast staan. Lars pielt aan de knopjes van de camera om de juiste instelling te vinden.                                                                                                     

Ik hou mijn zonnehoed vast om te voorkomen dat die van mijn hoofd waait. Ik kijk om me heen. Er lopen mensen over het strand. Hun haren wapperen alle kanten op. Ooit, hou ik mezelf voor, ooit loop ik er ook weer zo bij. Ik hoor Lars zeggen dat hij er klaar voor is.

Ik wil meteen zeggen dat ik dat niet ben maar voordat ik iets kan zeggen, roept hij dat ik even moet lachen. Noemt me een schoonheid. Hoe komt ’ie daar nou weer bij? Ik rol met mijn ogen en lach spottend. Hij komt voor me staan.                                 

‘Anouk, ik meen het. Jij bent mijn schoonheid.’

Verlegen kijk ik hem aan. Zijn blauwe ogen twinkelen. Hij zegt dat hij me mooi vindt. Zijn krullen zitten in de war door de wind. Hij ziet er ontspannen en knap uit. Ik glimlach naar hem. Plotseling doet hij een stap naar achteren en maakt een foto. Hij bekijkt het resultaat op het kleine scherm van de camera. Hij kijkt me stralend aan, zegt dat ik er perfect op sta.

*

Voor de chemokuur kan beginnen, moet ik bloed laten prikken. Injectienaalden en ik. Het is een beroerde combinatie. Mijn aderen liggen diep onder mijn huid. Als ik gespannen ben, liggen ze nog dieper. Het gevolg is dat er meestal mis geprikt wordt en er een aantal pogingen nodig zijn om de bloedafname te laten slagen. Ik verlaat de afdeling altijd met verschillende blauwe plekken die zijn afgeplakt met een drukverbandje en een stuk tape. Een onderhuids kastje om de chemo door te geven heb ik niet. Het is gewoon een kwestie van even doorbijten.

Mijn nummer verschijnt op het display van de bloedpoli. Met tegenzin sta ik op. Ik zet een geforceerde glimlach op als ik de medewerker die bij mij bloed gaat prikken gedag zeg. Het is een boomlange kerel met gemillimeterd haar en zijn beide armen zitten vol met tatoeages. Onder de indruk van zijn imposante verschijning ga ik aan zijn tafel zitten. Ik rol mijn mouw op. Hij legt een groene band om mijn bovenarm die hij flink strak aantrekt.

Jij bent moeilijk te prikken, las ik. Straks met die chemo zal het helemaal lastig zijn, zegt hij met zijn zware stem terwijl hij de binnenkant van mijn elleboog inspecteert.

Ik zucht dat hij het maar gewoon moet proberen en we dan maar moeten zien hoe het gaat. Hij kijkt me aan alsof ik gek geworden ben en schudt zijn hoofd.

‘Dat gaan we dus niet doen. Kijk.’

Hij wijst een blauwe ader aan in de binnenkant van mijn elleboog.

‘Die ader is goed. Die moeten we hebben. Onthoud dit voor de volgende keer. Dit is de ader waar voortaan in geprikt moet worden.’

Ik kijk hem verbaasd aan terwijl hij een dikke naald pakt en een buisje om het bloed in op te vangen. Met een simpele beweging prikt hij in mijn ader. Het is pijnloos en binnen no time zijn alle vier de buisjes gevuld. Lachend zeg ik dat hij fantastisch is.  

‘Weet ik,’ grijnst hij.

Samen met Lars ga ik naar de chemo-afdeling, onderweg moet ik gapen. Ik heb slecht geslapen vannacht. Gisterenavond had ik voor de zekerheid alle mogelijke bijwerkingen van de chemo nog eens doorgenomen. Na het lezen ervan spookten er de hele nacht nog vragen door mijn hoofd. Hoe erg gaan de bijwerkingen worden? Gaat de kuur wel werken? Wat als dat niet zo is?                                                                          

‘Dan schrijf ik een andere kuur voor,’ had dokter Anderson gezegd.                  

Ik zag mijn tante voor me. Het was een vrouw met lang, donker haar die vlak bij ons in de buurt woonde. Op een dag, ik zal een jaar of zeven zijn geweest, was ik buiten op straat aan het fietsen en stond er een kale vrouw bij mijn huis. De vrouw zei me gedag en aan haar stem kon ik horen dat het mijn tante was. Ik keek haar verbaasd aan en zij lachte naar me. Ik stak snel mijn hand op en keek nog even achterom terwijl ik verder fietste.                                                                                                                

Toen ik thuiskwam vroeg ik meteen aan mijn vader waarom mijn tante kaal was. Kanker, zei hij. Heel lang heb ik daarom gedacht dat je van kanker kaal wordt. Pas later begreep ik dat de kaalheid door de medicijnen tegen kanker komt. Na een tijdje had mijn tante weer haar donkere haar terug. Alles was weer normaal. Kort daarna overleed mijn vader. 

Ik weet nog dat ik na een tijd weer langs het huis van mijn tante fietste. Ze zat op een bankje in de voortuin. Ze zag wit en haar donkere haar was verdwenen. Ik wist nu wat dat betekende. Ze glimlachte toen ze me zag, maar echt gedag zeggen lukte haar niet meer.                                                                                                               

Jarenlang kreeg ze de ene na de andere chemokuur en was nauwelijks nog buiten of lag in het ziekenhuis. Ze werd nooit beter. De laatste keer dat ik haar zag schuifelde ze naar het bankje in de voortuin en was haar gezicht dik en opgezwollen. De kanker was niet alleen in haar botten maar ook in haar hersenen gaan zitten. Een paar dagen later was ze dood. Bij haar uitvaart werd You can’t always get what you want van The Rolling Stones gedraaid. Sinds gisteravond heb ik het nummer in mijn hoofd zitten.

                                                                                                         

Mijn naam wordt omgeroepen door een verpleegkundige. Samen met Lars loop ik achter haar aan. Ze neemt ons mee door een gang met aan weerskanten kamers. De deuren van de kamers staan open. Ik gluur naar de patiënten die met een infuus op een ziekenhuisbed liggen. Ik had verwacht alleen maar kotsende of hele zieke mensen te zien, maar de meesten liggen er ontspannen bij. Voor zover dat kan.                           

Er is ook een kamer waar alleen maar vrouwen zitten die een soort badmuts met aan de onderkant een dikke slang op hun hoofd hebben. Als ik ernaar vraag, vertelt de verpleegkundige dat deze patiënten een coldcap dragen zodat ze niet hun haar verliezen door de chemo. Ze zegt er meteen bij dat het voor mij geen optie is. Ik krijg één van de meest ouderwetse kuren. Ik word hoe dan ook kaal. Om me op te beuren zegt ze vlug dat ik nog jong ben en daarom sneller zal herstellen van deze chemo dan oudere mensen.                                                                                                                              

Dat ik nog zo jong ben, krijg ik in het ziekenhuis vaker te horen. Dokter Anderson zei het omdat mijn leeftijd betekent dat niet alleen mijn lichaamscellen zich snel delen, maar mijn kankercellen ook. Voor onderzoeken of een operatie is het noodzakelijk om mijn geboortedatum te checken. Als mijn geboortejaar genoemd wordt en de verpleging erachter komt dat ik net 29 ben, is de automatische reactie dat ik nog veel te jong ben om borstkanker te krijgen. Het is vast een goedbedoelde opmerking maar het maakt me altijd een beetje pissig. Er spreekt zo veel medelijden en machteloosheid uit. Ik heb juist actie nodig, zekerheid dat er iets aan mijn kanker gedaan kan worden.                                                                                                                 

De verpleegkundige laat zien waar mijn bed is. Ze vraagt of ik nog weet uit welke onderdelen mijn kuur bestaat. Ik knik van ja. Mijn chemokuur bestaat uit twee verschillende soorten stoffen. Een doorzichtige die verpakt is in een infuuszak en die alleen op een heel laag tempo via een infuus mijn aderen in mag lopen. Ik weet alleen niet meer precies waarom dat is. Daarna volgt een vloeistof die felrood van kleur is. Die moet door een verpleegkundige in mijn infuus worden gespoten. De spuit waar het rode vocht in zit, is verpakt in aluminiumfolie omdat het niet in aanraking mag komen met het daglicht. Huidcontact is ook ten strengste verboden. Dat het dan wel mijn lichaam in mag, vind ik vreemd.                                                                                              

Ik staar naar de zak met de doorzichtige vloeistof die de verpleegkundige aan mijn infuuspaal hangt. Mijn eerste chemokuur. Het is zover.              

‘Daar komt ’ie, Anouk,’ zegt de verpleegkundige met een bemoedigende glimlach terwijl ze mijn infuus aan de zak bevestigt.

Ik kijk naar de kleine doorzichtige druppels die langzaam in het slangetje van mijn infuus lopen. In gedachten moedig ik ze aan. Kom op, maak die tumor af! Kill the motherfucker! De druppels glijden in sierlijke boogjes mijn ader in. Mijn arm wordt koud en zodra de chemo zich verder in mijn lichaam verspreid, een drukkend gevoel in mijn voorhoofd. Ik blijf naar de kleine druppels kijken. Lars vraagt hoe het gaat. Goed, antwoord ik.

Na anderhalf uur is de zak met de eerste chemokuur leeg en komt er een andere verpleegkundige binnen. In haar handen heeft ze een spuit verpakt in aluminiumfolie. Als ze de rode vloeistof inspuit, brandt het in mijn arm. Ondertussen probeert de verpleegkundige een praatje te maken. Alleen Lars reageert.

Als de verpleegkundige klaar is, worden mijn aderen nog doorgespoeld. Van al dat vocht moet ik plassen en dan zie ik dat mijn urine felrood gekleurd is. Dat komt vast door die rode troep die net ingespoten is. Tijdens het wassen van mijn handen kijk ik in de spiegel. Ik zie dat mijn huidskleur geel geworden is. Ik kijk op mijn mobiel om te zien hoe lang geleden het is dat ik de kuur kreeg. Tien minuten. Dokter Anderson heeft gezegd dat ik de chemo niet meteen zal merken maar dat het pas in de loop van de eerste dag zal gebeuren. Dat ik nu al geel ben, maakt me onrustig.                                     

We gaan weer naar huis. Onderweg in de auto kijkt Lars me om de haverklap aan. Hij vraagt of de paracetamol die ik net heb ingenomen al werkt. Nee, maar afgezien van mijn gele huid en de hoofdpijn gaat het prima. Ik zeg dat hij zich geen zorgen hoeft te maken.  

                                                                                                                      

Eenmaal thuis wil ik even de was doen. De wasmachine staat op zolder en ik wil net zoals altijd snel de trap oplopen. Door de hoofdpijn lukt het me niet. Lars en mijn moeder achtervolgen me.                                                                                          

‘Laat ons de was maar doen,’ zeggen ze.

Ik lach geforceerd om mijn irritatie te verbergen en zeg met een iets te harde stem dat ik best zelf een was kan doen. Ze klossen de trap weer af. Ik stop de vuile was en het wasmiddel in de wasmachine en zet het apparaat aan. Zie je wel, zeg ik tegen mezelf, ondanks die chemo kun je dit gewoon zelf.                                                                      

Als ik de woonkamer binnenkom geeft Lars me een kop thee. Ik ga met de mok in mijn handen op de bank zitten. Lars en mijn moeder staren me bezorgd aan. Ik frons en zet mijn thee weg zodat ik de huidskleur van mijn armen kan checken om te zien of ik helemaal geel geworden ben. Ze blijven me aankijken. Misschien komt het door de pijn in mijn hoofd of omdat ik zo slecht geslapen heb, maar dat stomme gestaar maakt me ontzettend opgefokt.

Wat is er nou? Ik ga nu niet ineens kotsen! Het gaat prima! roep ik boos als ik de kamer uitloop. Boven in de badkamer staar ik naar mezelf in de spiegel. Ik ben nog geler geworden. En dan vanuit het niets komt het, als een zeevlam die plotseling vanaf zee het strand opdoemt. Vlug draai ik me om en steek net op tijd mijn hoofd boven de pot. Lars stormt onmiddellijk de badkamer binnen en houdt me vast terwijl ik blijf kotsen.

*

Ik lig in mijn ziekenhuisbed te wachten tot ik de OK in mag. Een verpleger loopt naar me toe. Hij zegt dat hij alvast het infuus bij me wil aanleggen. Als hij mijn hand probeert te pakken, trek ik die snel terug. Hij kijkt me verbaasd aan. Ik verontschuldig me, zeg dat ik echt lastig te prikken ben. Hij haalt zijn schouders op en zegt dat het wel mee zal vallen. Ik vertel dat ik met de anesthesist heb afgesproken dat hij het infuus bij me aanlegt.                                                                                                                                  

De verpleger trekt zijn wenkbrauwen op en komt op mijn bed zitten. Zijn bovenbeen raakt daarbij mijn heup. Ik probeer mijn heup weg te draaien, maar dan leunt hij over me heen. Zijn handen maken deuken in het matras. Zijn gezicht houdt hij vlak boven het mijne. Ik ruik zijn adem, koffie en sigaretten en duw mijn hoofd naar achteren in mijn kussen.

            

‘Wat de anesthesist kan, kan ik ook. Geloof me maar,’ zegt hij met een rauwe stem.

            

Ik fluister dat mijn aderen te zwak zijn door de chemo en dat de anesthesist het infuus met een dunne naald gaat aanleggen, anders gaat het mis. De verpleger leunt nog iets verder voorover. Ik durf hem niet aan te kijken en knijp mijn ogen een beetje dicht.

           

 ‘Als ik het doe, is het echt zo klaar.’

Ik weet dat ik moet zeggen dat hij me met rust moet laten, dat ik die afspraak niet voor niets heb gemaakt maar toch zucht ik vooruit dan maar om van hem af te zijn.

            

‘Goed zo!’

Lachend staat hij op. Ik blijf in bed liggen en kijk om me heen. Er is niemand in de ruimte, behalve de verpleger en ik. Hij pakt mijn linkerhand en begint erop te kloppen op zoek naar een ader. Ik draai mijn gezicht snel de andere kant op.

           

 ‘Daar komt ’ie!’

            

Een felle pijnscheut schiet in mijn hand. De verpleger beweegt de naald snel heen en weer onder mijn huid. Het doet pijn. Ik draai mijn gezicht weer om en zie de verpleger de naald onder mijn huid bewegen en dat mijn hand blauw begint te worden. Hij heeft mis geprikt. Ik huil dat hij naar me had moeten luisteren. Dat ik een afspraak had. Dan gaan de klapdeuren open. De anesthesist staat in de ruimte en kijkt naar mij en de verpleger. Hij vraagt of het allemaal wel goed gaat.

*

Met grote ogen staar ik naar de donkere gedaante die in mijn deuropening staat en mijn naam fluistert. Mijn hart begint sneller te kloppen. Ik wil opstaan en heel hard mijn kamer uitrennen voordat de gedaante bij mijn bed komt, maar ik ben door de pijn niet in staat om te bewegen. 

                                                                                       

Machteloos kijk ik toe hoe de donkere figuur de deur op een kiertje laat staan en langzaam mijn kamer in loopt. Ik zeg met een veel zachtere stem dan de bedoeling is dat het weg moet gaan terwijl ik met mijn rechterhand langs de zijkant van mijn bed op zoek ben naar de alarmknop. De gedaante zegt niets en hangt een doorzichtige zak aan mijn infuuspaal en vraagt met een zachte stem of ik wakker ben. Hij buigt zich ondertussen over me heen.                                                                                                          

Ik druk mijn hoofd achterover in mijn kussen en vraag me af wie of wat de gedaante is. Ik kan het niet goed zien. De narcose is zeker nog niet uitgewerkt. Hij vraagt hoeveel pijn ik heb. Ik fluister met moeite dat ik toch geen ruggenprik heb gekregen maar dat het best gaat. De gedaante is vast een verpleegkundige want ze zegt dat ik heel veel pijn moet hebben. Dat het in het ziekenhuis nog nooit voorgekomen is dat iemand met een dubbele amputatie en reconstructie zonder ruggenprik uit de OK komt. Ik krijg morfine, zegt ze, want dit kan zo niet langer.                                              

Ik wil zuchten van opluchting, maar ik durf mijn borstkas niet te bewegen. Ik zie dat de gedaante met een injectie morfine in mijn infuus spuit. Even later ben ik een en al warmte en behaaglijkheid. Het is alsof ik glimlachend wegzak in een bed gemaakt van zachte, roze en witte wolken van schuim. Heerlijk spul, die morfine.

*

Ik ren over het strand. Het natte zand is zo stevig dat ik er niet in wegzak en bijna geen voetafdruk achterlaat. Heel licht ben ik nu, alsof ik zweef. Met mijn gezicht naar de strakblauwe lucht gericht draai ik rondjes tot ik tegen hem aanbots en schaterend van de lach in zijn armen val.

*

 

In de week dat ik chemo heb, lijkt het alsof ik constant in een gifwolk rondloop. Ik ben draaierig, misselijk en soms zo moe dat ik er niet van kan slapen. De anti-misselijkheidsmedicijnen zorgen er gelukkig voor dat ik niet vaak moet kotsen. Echt iets eten lukt in de chemoweek niet. Heel soms een appel of een volkoren biscuitje.        

Lars maakt zich zorgen over mijn gebrek aan eetlust. Laatst had hij speciaal voor mij een biefstuk à la Loetje gemaakt en de tafel mooi gedekt. Hij was trots met twee mooi opgemaakte borden de keuken uitgelopen. Van de vleeslucht alleen al moest ik meteen overgeven. Hij bracht de borden snel naar buiten. De ossenhaas ligt nu te beschimmelen in de biobak.

Ik moet op advies van dokter Anderson tijdens de kuur veel drinken. Door de chemo smaakt zelfs water smerig. Het liefst drink ik niets. Lars sleept daarom de hele dag mokken met thee en glazen gevuld met water naar onze slaapkamer. Ik drink alle water en thee op, alleen omdat Lars niet eerder weggaat voordat er een mok of glas leeg is.                                                                                                                                           

De dag na het toedienen van de chemo, komt er een verpleegkundige bij me langs voor het geven van de Neulasta-injectie. Met als bijwerking pijn in mijn botten op dag drie van de chemoweek. Ik wist tot voor kort niet eens dat botpijn bestond. Gelukkig heb ik pijnstillers.                                                                                                

Die helpen alleen niet tegen een bijwerking. Een ongelooflijke hoofdpijn. Het is net alsof er de hele dag een compleet voetbalelftal hun handen op mijn voorhoofd drukt. Niemand in het ziekenhuis weet wat eraan te doen is. In de herstelweek zal de pijn wel weer weg trekken, heeft Anderson gezegd.

Ik staar vanuit mijn bed naar buiten. Ik sla met mijn handen op het dekbed. Fuck die hoofdpijn. Fuck die tumor. Ik ga je krijgen. Je bent van mij. In gedachten volg ik die klotekanker net zolang tot ’ie bang en uitgeput in een hoekje zit. Ik stel me voor dat ik vlakbij hem ga staan en tegen hem schreeuw dat die kanker kapotgaat en niet ik.            

Dan hoor ik Lars mijn naam roepen. Of ik naar beneden wil komen. Ik hoor aan zijn stem dat het belangrijk is, hij slaat een beetje over. Ik sleep mezelf uit bed, trek mijn badjas aan en daal voorzichtig de trap af. Als ik de woonkamer binnenkom, zie ik Lars voor de box staan. Hij draait zich met een grote glimlach naar me om en wenkt me om dichterbij te komen.

‘Kom kijken, Anouk! Dit is zo gaaf!’

Nieuwsgierig loop ik naar de box en daar ligt mijn mooie dochter breeduit te lachen naar Lars. Ze lacht! Ik sta vol bewondering naar de lach van Isa te kijken en dan kijk ik weer naar Lars die zo trots naar onze dochter kijkt. Ik kijk weer naar Isa en dan weer naar Lars. Ze kijken zo blij naar elkaar. Dit is echt hun moment samen.              

Het grijpt me naar de keel. Dit was een moment waar ik me op had verheugd en nu het zover is, is het een klap in mijn gezicht. Voor het eerst zie ik voor me hoe het met Lars en Isa zou zijn als ik er niet meer ben. Ze hebben me niet nodig. Hun leven zou gewoon doorgaan. Net zoals ze nu doorgaan met hun leven, ook al ben ik ziek.        

En zo hoort het ook, spreek ik mezelf streng toe. Toch doet het me pijn. Ik zoek koortsachtig naar een manier om het weg te nemen. Je moet beter worden, weer normaal, hoor ik mezelf in gedachten zeggen. Een normale moeder, niet eentje die kanker heeft.

Als Lars me weer glimmend van trots aankijkt, lach ik vlug naar hem en richt dan mijn blik snel op Isa. Ze lacht van oor tot oor naar me, ik lach met tranen in mijn ogen naar haar.

*

Als ik de slaapkamer uit kom, loop ik langs mijn werkkamer. De deur ervan staat op een kiertje. Ik wil hem dicht doen maar als mijn hand op de deurklink ligt, duw ik de deur toch open. Ik sta in de deuropening en probeer te bedenken wanneer ik voor het laatst echt gewerkt heb. Vier, vijf maanden geleden?                                                          

Langzaam loop ik mijn werkkamer binnen en aai even mijn bureau. Ik leun tegen het blad aan en staar naar de zwart-wit foto’s aan de wand. Het zijn mijn favoriete foto’s. Ook mijn eerste foto hangt ertussen.                                                            

Gemaakt met mijn eerste fototoestel dat op mijn bureau staat. Het is een rode Canon. Een simpel apparaat. Er moet een fotorolletje in. Ik weet nog hoe trots ik was dat ik dat zelf bevestigd had en dat op dat eerste rolletje foto’s zaten die goed gelukt waren. Het zijn foto’s van mijn vader aan het roer van de Soliton.

            

Ik vraag me af wanneer ik ooit weer echt in een fotostudio zal staan. Ik maak nog wel foto’s. Vooral van Lars en Isa. We gaan haast nooit samen op de foto. Ik wil niet dat Isa haar babyalbum vol staat met foto’s van haar samen met haar kale, zieke moeder. Die tumor moet weg. Ik wil die klotekanker niet nog eens jarenlang op foto’s tegenkomen.

*

Mijn vader had op een zonovergoten dag het anker uitgegooid in een baai die omringd was met rotswanden waar bovenop grote pijnbomen groeiden. Ik weet nog dat hij zei dat hij die bomen de allermooiste vond.                                                                          

We waren met de rubberboot naar het strand gevaren. Mijn vader had een mand gevuld met eten en drinken meegenomen zodat we konden barbecueën op het strand. Toen ik de laatste happen van mijn aardbeienyoghurt nam, was de zon tijdens het ondergaan achter de rotswand verdwenen. Het helderblauwe water in de baai en het witte zandstrand werden nu alleen verlicht door de maan en de ontelbaar veel sterren die boven ons aan de hemel fonkelden.                                                                          

We gingen op het picknickkleed liggen. De donkere hemel was bezaaid met lichtgevende, sprankelende puntjes. Ik staarde er met open mond naar. Mijn vader noemde af en toe een sterrenbeeld, liet aan me zien dat Jupiter vlakbij de maan staat. Soms zweefde een satelliet voorbij. Een keer zagen we een vallende ster. Mijn vader zei dat je dan een wens mocht doen. Ik wenste meteen dat ik samen met mijn ouders op de boot kon blijven wonen. Dat we de rest van ons leven hier konden blijven.                        

Na een tijdje begon ik te gapen. We keerden terug naar de boot waar mijn vader meteen de cd-speler aanzette zodat we nog even konden dansen voordat ik ging slapen. Hij zong net zo hard met Bobby Darin mee als hij thuis in de woonkamer deed. Zijn stem echode langs de rotswanden door de baai. Ik zweefde in zijn armen en keek omhoog naar alle sterren en hoorde mijn vaders stem overal om me heen zingen.

It’s far beyond the stars
It’s near beyond the moon
I know beyond a doubt
My heart will lead me there soon     

*

Vanochtend vroeg ben ik alleen naar het strand vertrokken. Een rit van een half uur met de auto. Toen ik de straat uitreed deed ik de radio uit. Ieder liedje dat voorbijkomt, blijft aan me haken en gaat genadeloos met me aan de haal. Een draaikolk van emoties waar ik niet uit kan komen. Ik ga juist naar het strand om alles los te laten.                               

Ik heb Lars voordat we gisterenavond naar bed gingen verteld dat ik vandaag even alleen wilde zijn. Hij had alleen geknikt, niet gevraagd waarom. Misschien was hij bang dat ik anders weer over Maud zou beginnen, dat ik het nog steeds vreemd vind dat ze de afgelopen week samen moesten overwerken. Of hij hield zijn mond omdat hij het juist lekker vindt dat ik vandaag niet thuis ben. We vechten tegenwoordig om alles. Van het inruimen van de vaatwasser tot het laten slingeren van zijn schoenen in huis.      

Na mijn ontslag uit het ziekenhuis heb ik een onbedwingbare drang gekregen om alles in huis op een bepaalde manier neer te zetten of op te bergen. Die gewoonte is er langzaam ingeslopen. Het begon met het verzetten van een glas of een bord als mijn moeder of Lars dat voor me op mijn nachtkastje hadden neergezet. Toen ik weer mocht tillen, heb ik de kledingkast en commodelade van Isa helemaal leeggehaald en opnieuw ingedeeld.                                                                                                                             

Vorige week heb ik het hele huis schoongemaakt. Alle resten van medicijnen uit mijn nachtkastje gehaald en naar de apotheker gebracht. Mijn pyama’s, oude huispak en hoofddoekjes heb ik in een vuilniszak gestopt en bij het grofvuil gezet. Ik heb zelfs de emmer vervangen waar ik een paar keer in heb gekotst.                                   

Lars dacht dat met het weggooien van al die troep mijn opruimwoede wel over zou zijn, maar toen hij gisteren de peper- en zoutmolen niet naast elkaar op de eettafel had gezet, werd ik boos. Met een harde klap had ik de zoutmolen precies naast die van de peper gezet. Hij zei rustig, rustig. Wat me nog kwader maakte.                                          

Snap je niet dat ik nergens meer controle over heb, dat niets gaat zoals ik wil, had ik met tranen in mijn ogen uitgeroepen. Hij had geantwoord dat het toch onzin was om te verwachten dat het herschikken van een gedekte tafel me de controle over mijn leven gaat teruggeven. Hij vroeg waarom ik niet meer probeer los te laten, zoals ik vroeger ook deed. Het kon je nooit schelen hoe de tafel gedekt was, zei hij. Als het maar gezellig was. Ik zei huilend dat ik het niet wist. Dat ik mezelf ook niet herken.

            

Spontaan iets doen lukt me ook niet meer. Anne stond vrijdagavond voor de deur met als verrassing twee kaartjes voor een concert in Paradiso. Ik kon alleen maar stamelen dat ik daar niet op gerekend had. Al die mensen, wat moest ik aantrekken en hoe moest het dan met Isa. Dat Lars op haar kon passen en ik gewoon in mijn zwarte jurkje naar Paradiso kon gaan, kwam niet eens bij me op.                                      

Anne had me verbijsterd aangekeken. Vroeger zou ik meteen mijn jas hebben aangetrokken en was ik de deur uitgegaan. Als ik nu ergens niet op voorbereid ben, is dat reden genoeg om het niet te doen. Ze is uiteindelijk met iemand anders naar het concert geweest.                                                                                                                   

Lars opperde gisterenavond of het niet verstandig zou zijn dat ik met iemand ga praten. Ik antwoordde dat ik zeker weet dat ik niets bij een psycholoog of praatgroep te zoeken heb. Het enige wat ik wil is rust.                                                                          

Als ik de parkeerplaats oprij, zie ik dat die nog helemaal leeg is. Opgelucht stap ik uit en loop in de richting van de duinen. Het waait stevig. De wind giert om mijn oren. Op het strand trek ik mijn schoenen uit en rol mijn broekspijpen op. Met mijn blote voeten loop ik door de branding. Het koude, zoute water bijt en prikt. Lekker.                                                                                                                 

*

                                                                      

Boven is Lars Isa aan het verschonen. Ook dat nog, had hij bij het zien van haar lekkende luier uitgeroepen. Ik lag op de bank en hield mijn mond. Ik was bang dat als ik iets zou zeggen ik de wind van voren zou krijgen. Net alsof het niet goed vast tapen van Isa haar luier mijn schuld is omdat ik ziek ben. 

In mijn handen ligt de afstandsbediening. Ik heb een documentaire over Robert Capa opgenomen. Toch zet ik de televisie niet aan. Ik wil niet dat Lars naar beneden komt en me dan lekker op de bank ziet liggen.                                                                       

Ontspannen lukt hem niet als ik in het ziekenhuis lig of thuis te ziek ben om uit bed te komen. Hij heeft me al vaak verteld dat hij het naar vindt om me in het ziekenhuis achter te moeten laten.                                                                                               

Ik had gezegd dat hij moet proberen te relaxen als hij thuis is. Als Isa slaapt lekker in bad of een film kijken. Hij zou zelfs kunnen gaan squashen of even weg met vrienden als hij dat wil. Mijn moeder en Anne willen op Isa passen.  

                                 

Nee, dat kan ik niet, had hij geantwoord. Lol hebben als jij zo ziek bent.   

             

Toen hij bij mij op bezoek was en ik bezorgd zei dat hij er moe uit zag, zei hij zachtjes dat hij wilde dat ik weer gewoon naast hem in bed lig. Ik was toen een beetje opgeschoven zodat hij op zijn zij naast me kon liggen. Ik draaide mijn gezicht naar hem toe. We glimlachten naar elkaar. Hij had voorzichtig zijn hand op mijn wang gelegd. We bleven zo liggen tot het bezoekuur voorbij was.                                                    

Hij komt weer naar beneden met Isa en ik hoor hem zeggen dat ze weer lekker schoon is en met mama kan knuffelen. Ik kijk op van het beeldscherm dat nog steeds zwart is. 

*

Lars staat nog in de badkamer. Ik trek snel mijn kleren uit zodat ik in bed lig voordat hij naar bed gaat. Als ik alleen nog in mijn slipje in de kamer sta, doe ik het licht uit om in het donker mijn slaapshirt aan te kunnen doen.                                                              

Het is een gewoonte van me geworden. Vlak voordat we naar bed gaan, ga ik als eerste naar boven. In de badkamer poets ik snel mijn tanden. Als Lars binnenkomt, spoel ik mijn mond en glip ik langs hem de badkamer uit. In geen kamer doe ik het licht aan. In het donker kleed ik me uit, in het donker ga ik in bed liggen. Het dekbed trek ik tot aan mijn kin op. Ik denk dat het maanden geleden is dat hij mijn lichaam helemaal naakt heeft gezien.

Hier in de hotelkamer moet ik meer moeite doen om me in het donker te kunnen omkleden. De badkamer grenst aan de slaapkamer. Hij loopt tijdens het tandenpoetsen vaak van de badkamer naar het terras om even naar buiten te kijken. Ik wacht dan net zolang tot hij langer in de badkamer blijft en kleed me dan snel om.                                

Op de tast zoek ik mijn slaapshirt. Ik kan dat ding nergens vinden. Ik staar naar de badkamer en hoor dat hij bijna klaar is. Shit, straks ziet hij me zo staan. Ik moet mijn shirt hebben. Ik knip het licht toch maar aan en speur snel de kamer af. Ja, daar ligt ’ie. Net onder het bed. Daar kan ik in het donker ook wel bij.

Net als ik het licht uit wil doen, komt hij uit de badkamer. Ik sla meteen mijn handen voor mijn borsten, durf hem amper aan te kijken. Ik staar naar de lichtknop. Mijn rechterhand is er vlakbij. Het enige wat ik moet doen is op de knop drukken en dan kan ik verdwijnen in het donker.                                                                                   

Als ik het licht uit doe, zucht hij. Ik doe net alsof ik het niet gehoord heb, grijp naar mijn shirt. Als ik het aanheb ga ik in bed liggen en draai me snel op mijn zij. Met mijn ogen wijd open luister ik naar de stilte in de kamer die oorverdovend is.

 

 

 

 

 

 


 

6 reacties

Je blog neemt me mee in verschillende gebeurtenissen, gefragmenteerd en toch in verbinding met elkaar. Je geeft mij als lezer echt een idee hoe je dit hebt doorgemaakt én nodigt me daarmee uit mijn eigen proces onder de loop te nemen. Ontzettend knap!

Laatst bewerkt: 13/09/2025 - 14:19