Hoofdstuk 1 Aankomst
Hold on to the thread
The currents will shift
Glide me towards you
know something’s left
And we’re all allowed
To dream of the next
Oh
oh the next, time we touch
Oceans, Pearl Jam
1 Aankomst
Als ik mijn paspoort overhandig vervaagt alles. Het zonovergoten vliegveld, de drukte in de broeierige aankomsthal. Het lost allemaal op zodra ik het lange golvende haar van de douanebeambte zie. Als een donkere lok van haar schouder glijdt, valt mijn mond open. Mijn vingers beginnen te jeuken. Ik wil over die glanzende haren strijken, het traag om een vinger winden, voelen hoe zacht en vol het is.
Als ze mijn paspoort weer toesteekt maak ik mijn blik van haar haren los. Ik hou mijn hand op, maar ineens, alsof ze zich plotseling bedenkt, trekt ze mijn paspoort terug. Als ik haar verrast aankijk, trekken er diepe rimpels in haar voorhoofd. Ongemakkelijk schuifel ik heen en weer. Ze heeft vast gemerkt dat ik naar haar staarde. Opeens leunt ze over haar balie heen en neemt me van top tot teen op. Vragend kijk ik naar Lars, die alleen zijn schouders ophaalt.
Opnieuw bestudeert ze mijn identiteitsbewijs. De stoet toeristen in een lange rij achter mij negeert ze. Hun blikken prikken in mijn rug. Een baby begint te huilen. De vader foetert waarom het allemaal zo lang duurt. Het is bloedheet in de hal. Zweetdruppels parelen op mijn voorhoofd, mijn shirt plakt aan mijn rug. Wat is er toch aan de hand, vraag ik me af. Mijn paspoort is geldig. Ik ben geen drugssmokkelaar. Ik ga gewoon op vakantie, net als iedereen hier.
‘Yes, that’s it!’ gilt ze. Verrukt kijkt ze me aan en maakt knipgebaren als van een schaar. ‘You cut your hair!’ Lachend klapt ze in haar handen en pakt een stempel. Mijn legitimatie ligt nog opengeslagen op de balie.
Nu pas zie ik wat ze bedoelt. Mijn stralende gezicht met de lange, blonde haren tot over mijn schouders. Behoedzaam streel ik met mijn vingertoppen mijn schedel: bedekt met korte, blonde, donsachtige haartjes.
Met een brede glimlach geeft ze mijn paspoort terug. ‘Enjoy your stay!’
Met de reisdocumenten dicht tegen me aangedrukt, loop ik richting uitgang. Nee, niet gaan janken nu. Accepteer dat dit erbij hoort. Over een tijd heb ik hier geen last meer van.
In de bus zitten de andere reizigers al klaar voor vertrek. Het zijn bijna allemaal mensen van mijn leeftijd. Er zit ook een oudere man tussen. Rustig kijkt hij om zich heen. Lars en ik gaan op de twee overgebleven stoelen voor hem zitten.
Als de bus schokkend in beweging komt, voel ik een hand op mijn schouder. Verbaasd draai ik me om. Tussen de twee passagiersstoelen door verschijnt het gerimpelde gezicht van de man. Hij glimlacht naar me.
‘Jij bent weer op de weg terug,’ zegt hij met een diepe, warme stem. Zijn woorden duwen al mijn eerdere gedachten weg. Hoe komt hij erbij zoiets tegen me te zeggen? Verbaasd draai ik me om en leg mijn armen om de hoofdsteun van mijn stoel.
De man lacht verontschuldigend als hij mijn overrompelde blik ziet. Vertelt dat hij de chemokuur die hem mogelijk had kunnen genezen heeft geweigerd. Omdat hij er geen zin in had. Als hij zegt dat er een half jaar na verwijdering van de tumor uitzaaiingen zijn ontdekt en nu is uitbehandeld, haalt hij gelaten zijn schouders op. Zijn bruine ogen worden een beetje vergroot door de dikke brillenglazen die in een rond, zwart montuur steken. Hij kijkt me vriendelijk aan.
‘Maar met jou komt het weer goed,’ zegt hij als hij zijn koele hand op de mijne legt en er zachtjes in knijpt. Hij knikt naar mijn korte haar. ‘Jij bent goed behandeld.’
Ik zie nu pas dat hij als enige niet zweet. Het is loeiheet in de bus, maar zijn witte katoenen overhemd is kurkdroog, net als zijn gezicht. De chauffeur roept dat ik moet gaan zitten. Voordat ik me weer omdraai kijk ik nog even naar de man, maar hij zegt niets meer. Met zijn armen over elkaar kijkt hij naar buiten.
De bus rijdt over een onverharde, stoffige weg richting de kust. Ik passeer een paar dorpen waar kleine, bontgekleurde huizen staan. Langs de weg staan kinderen lachend te zwaaien. Glimlachend wuif ik terug. Ze doen me denken aan Isa. Snel pak ik mijn mobiel uit mijn tas om een paar foto’s van mijn dochter te kunnen bekijken. In mijn beeldscherm staan appjes van mijn beste vriendin Anne. Om me een fijne vakantie met Lars te wensen. Dat we de komende week vooral van elkaar moeten genieten. Onder haar bericht staan tientallen rode hartjes. Ik druk ze weg.
Als ik foto’s van Isa bekijk, stoot Lars me aan. Hij zegt dat ik me geen zorgen moet maken. Ik weet toch dat ze in goede handen is bij mijn moeder? Als hij ziet dat ik mijn telefoon niet opberg, lacht hij hoofdschuddend naar me.
Vanochtend gaf hij me dezelfde blik omdat ik vlak voor vertrek Isa nog een keer wilde knuffelen. Het is een blik die sinds een paar weken op mijn netvlies gegrift staat. Net als vanochtend knijp ik mijn ogen dicht in een poging eraan te ontsnappen. Het is niet genoeg.
Ik hou mijn vingers stijf om mijn telefoon geklemd als ik hem bijna smekend aankijk. Omdat ik niet wil dat de andere mensen in de bus me kunnen horen, zeg ik zachtjes dat hij weet dat ik Isa al zo vaak heb moeten missen. Dat hij toch moet begrijpen dat ik er nu enorm tegenop zie om weer niet bij haar te zijn. Alleen maar omdat we zo nodig met zijn tweeën op vakantie moeten. Ik fluister met een brok in mijn keel dat ik het helemaal geen goede reden vind om Isa alweer bij mijn moeder achter te moeten laten.
Lars glimlacht en zegt dat het juist heel erg goed is voor ons dat we een week gaan bijtanken.
Nee, dit is helemaal niet goed voor ons, sis ik boos. We gaan alleen maar met zijn tweeën op deze stomme kutvakantie omdat jij dat zo graag wil! Ik wil gewoon thuis zijn bij Isa!
Hij zucht. Dat geluid snijdt door me heen.
Vanaf het moment dat ik weer beter ben is hij bezig om de perfecte vakantiebestemming te vinden. Hij kijkt er al tijden naar uit om er samen met mij tussenuit te gaan. Ik weet precies hoe hij mij er zo van gaat overtuigen dat deze vakantie het beste voor me is. Ik krimp ineen als ik hem met een harde stem hoor zeggen dat de artsen het ook tijd vinden dat ik eindelijk eens een keer ga relaxen.
Relaxen, alsof ik me daarvoor te druk had gemaakt.
Ik wil hem zeggen dat ik het ronduit belachelijk vind dat iedereen denkt dat ik me op een tropisch eiland ineens kan ontspannen. Een weekje aan het strand gaat me echt niet helpen om me beter te voelen. Daar is echt veel meer voor nodig. Waarom snapt ’ie dat nou niet?
Bij het zien van de geïrriteerde blik in zijn ogen slik ik mijn woorden weer in. Zuchtend stop ik mijn mobiel in mijn tas en wend me af.
We rijden langs de kust. Palmbomen, parelwitte stranden en helder, turkooisblauw water. Net een paradijs, kirt Lars. Ik knik en staar naar de zee die schittert door de felle zonnestralen.
Vanaf het moment dat deze vakantie was geboekt, heb ik er vaak over gefantaseerd. Ik kon niet wachten om door de branding te lopen, de golven over mijn voeten te laten stromen, door het water te waden en, als ik los ben van de bodem, met mijn ogen dicht kopje onder te gaan.
Ik schrik op als het busje voor de receptie van het resort stopt. Een wit gebouw in koloniale stijl met uitzicht op zee.
Als we zijn uitgestapt, biedt een ober me bij de receptie een kristallen glas met bubbels aan. Lars heft uitgelaten zijn glas. We proosten.
*
Met het puntje van mijn neus wrijf ik glimlachend over het meest schattige neusje dat ik ooit heb gezien. Met mijn vingertoppen streel ik haar heerlijk zachte wangetjes. Haar donkerblauwe ogen houdt ze stijf dichtgedrukt. Ademloos kijk ik naar haar.
Ze is nog niet eens een half uur oud en toch weet ik vanaf het moment dat ik Isa voorzichtig in mijn armen neem en haar zachte, warme lijfje op mijn blote huid leg dat ik nooit meer zonder haar zou kunnen. Ik ben moeder. Het is met werkelijk niets te vergelijken.
Ik ben er zo vol van dat ik er niet eens bij stilsta of ik nu een jongen of een meisje op de wereld heb gezet. Het is dat de verloskundige vraagt of we niet eens moeten kijken wat het nu geworden is. Het groene laken waarin mijn baby gewikkeld is, schuift ze opzij. Een meisje zegt de verloskundige lachend en ik proef meteen de naam van haar. Lars heb ik nog nooit zo gelukkig zien kijken als hij tegen me stamelt dat we een dochter hebben.
Ik fluister tegen Isa dat ik haar moeder ben en er altijd voor haar zal zijn, altijd. Ik tel haar vingers, teentjes en streel de korte blonde haartjes op haar hoofd. Ja, ik zal er altijd voor je zijn, Isa, zeg ik zachtjes, ik beloof het. Lars buigt zich over ons heen, geeft ons allebei een kus en zegt met tranen in zijn ogen dat hij zo trots is op ons.
*
Ik sta bij de balie van de polikliniek. De verpleegkundige erachter stuurt me terug naar de receptie. Ik moet eerst een pasfoto laten maken voor mijn ziekenhuisdossier. Of ik daar mijn legitimatie kan laten zien. Ik knik. Ondertussen vraag ik me af of er ooit iemand is die zich vals legitimeert voor een chemo. Met mijn lippen op elkaar geperst loop ik terug.
Ik hoef de bordjes met receptie erop niet te volgen. Ik weet nog precies waar het is. Vanochtend werd ik er met een brede lach naar de afdeling oncologie verwezen. Ik vroeg me af of de receptioniste de betekenis van het woord ‘oncologie’ wel weet of dat ze zich gewoon heeft voorgenomen iedere bezoeker met een brede glimlach van dienst te zijn. De vrouw straalt me tegemoet als ik weer aan kom lopen. Ze zegt opnieuw gedag en roept dat ik prachtig weer heb meegenomen. Zachtjes bal ik mijn vuisten.
Ik kijk door de grote ruiten van de ziekenhuishal naar buiten. De zon schijnt, het valt me nu pas op. Mensen lopen in T-shirt en korte broek naar de ingang van het ziekenhuis. Ik wrijf even over het kippenvel op mijn armen. Ik heb het koud.
De receptioniste lacht nog steeds. Ze vertelt dat ze mijn gegevens gaat controleren voor mijn ziekenhuisdossier en dat ik even moet lachen voor de foto. Lachen voor de foto. De laatste keer dat ik die woorden hoorde is een tijd geleden. De schoolfotograaf op de lagere school riep altijd dat ik moest lachen voordat hij een afdruk nam van mijn portret. Het kostte me geen moeite. Op bijna iedere klassenfoto sta ik er stralend op. Laatst heb ik nog een paar foto’s bekeken. Bij het zien van mijn afbeelding kon ik alleen maar denken dat het kleine meisje op die foto’s geen idee heeft van wat haar te wachten staat. Ik krijg een brok in mijn keel.
De receptioniste pakt een fototoestel. Een kleine digitale camera op een statief die ze op haar balie zet. Ze kijkt door de lens en draagt me op te lachen. Als ze ziet dat ik niet reageer staart ze me aan. Met haar mondhoeken naar beneden mompelt ze dat er toch heus wel een klein lachje vanaf kan.
*
Een piccolo brengt Lars en mij naar de hotelkamer. Hij neemt ons mee langs het donkerblauwe met mozaïek betegelde zwembad. Verzonken daarin staan rietgedekte cocktailbars met een paar Amerikaanse toeristen. Rondom het zwembad staan luxe, beige ligbedden. Het resort is omringd door palmbomen te midden van kleurrijke bloemperken. Ik hoor het repeterende geluid van een sprinkler die het frisgroene gazon van water voorziet. Er is geen sprietje onkruid te bekennen. Alles ziet er even prachtig en verzorgd uit.
Hoeveel mensen zijn er nodig om deze perfecte droomwereld in stand te houden? Een zeepbel die ieder moment uit elkaar kan barsten. Even een brandende aansteker bij het rieten dak van de bar en het is allemaal weg.
De jongen gebaart dat we hem moeten volgen. Hij loopt richting een kleine, witte trouwkapel. Personeel van het hotel is druk bezig de kapel te versieren met witte hartvormige ballonnen. Om het sierlijke, gietijzeren hekwerk worden witte, plastic slingers gehangen. Ik kijk weg van de trouwkapel en hoop dat ik nu bijna bij de kamer ben.
Na een paar kamers voorbij te zijn gelopen, opent hij eindelijk een deur. Ik stap meteen na hem naar binnen. De kamer is voorzien van een kingsize bed, een grote flatscreen, een ruime badkamer met een enorm bubbelbad en regendouche. Na het aannemen van een fooi vertrekt de jongen. Ik laat me achterover op het kingsize bed vallen, spreid mijn armen en zucht opgelucht.
Voor het eerst ben ik weer een beetje op mijn gemak. Niemand die hier in de kamer naar me kan staren. Niemand die zich hier afvraagt wat er met me is gebeurd. Ik sluit mijn ogen terwijl in de verte het geruis van de zee te horen is. ‘Anouk, we hebben uitzicht op zee,’ joelt Lars. En dan lachend dat er een jacuzzi op het terras staat. Zuchtend ga ik naar buiten.
Het eerste wat ik zie is het prachtige, witte zandstrand en de schitterende zee. Ik adem diep door mijn neus en ruik de zilte lucht. Als ik wil, ben ik binnen een paar minuten bij de branding. Mijn hart maakt een sprongetje. Snel loop ik de hotelkamer weer binnen. Ik open mijn koffer en neem in mijn handen mijn nieuwe bikini.
Trots kijk ik ernaar. Ik had niet verwacht dat het me zou lukken om voor deze vakantie een bikini te kopen. Zo’n ding aanschaffen vond ik al voor mijn operatie een uitdaging. De pashokjes met de slechte verlichting waardoor alle putjes en oneffenheden extra worden benadrukt. De verkoopster die bij mijn hokje stond te wachten tot ik klaar ben. Of nog erger: haar hoofd door de opening van de gordijnen stak en vroeg of het allemaal wilde lukken. En natuurlijk net op het moment dat ik met een verhit hoofd bezig was het prijskaartje dat tussen mijn billen was blijven steken, er tussenuit te halen.
Toch heb ik het gedaan. Samen met Anne ben ik langs de rekken gelopen. Bekeek ik de kleuren en het materiaal van de bovenstukjes. Eentje haalde ik van het rek om te kijken of het model wel hoog genoeg zou zijn om mijn littekens te verbergen. In mijn ooghoek zag ik een verkoopster mijn kant op lopen. Of ze me kon helpen. Ik besloot haar gewoon maar te vertellen waar ik naar op zoek was en waarom. Niet alleen zodat ze me kon helpen, ook om te zien wat haar reactie zou zijn. Had ze ervaring met vrouwen zoals ik? Of zou ze schrikken en niet weten wat te doen? Nieuwsgierig keek ik haar aan om haar reactie te peilen. Haar blik was vol van medeleven maar ook bewondering. Zo, wat goed dat jij hier dan bent. Het verraste me. Ze zocht meteen drie bikini’s voor me uit. Ik verdween ermee in het pashokje.
Net toen ik het gordijn dicht deed vroeg ze of ik nog hulp nodig had. Ik zei meteen en misschien wel net iets te fel dat het goed ging. Anne stak haar hoofd tussen de gordijnen door en zei met een zachte maar dwingende stem dat de verkoopster me alleen maar wilde helpen. Ze kwam rustig naast Anne staan en vroeg voorzichtig of ik dat goed vond. Ik sloeg mijn armen om mezelf heen en keek ze verwonderd aan. Ik kon niet anders dan ja zeggen.
Onder hun keurende blikken heb ik een topje aan gehad waaronder mijn littekens vandaan staken alsof er een naaimachine was uitgeschoten en het stiksel van de stof op mijn borsten doorliep. De verkoopster schudde meteen haar hoofd en gebaarde dat ik het bovenstukje uit moest doen. Ze gaf me een donkerblauwe bandeautop. Perfect, hoorde ik Anne zeggen toen ik het pashokje uitstapte. Ze keek me glunderend aan. Ik bekeek mezelf in de spiegel en voor het eerst sinds tijden zag ik een normaal vrouwenlichaam. Van mijn borstreconstructie was niets meer te zien. Voor dat moment was ik even mezelf.
Nu kan ik niet wachten om mijn bikini weer aan te trekken. Eerst moeten die stomme prijskaartjes er nog af. Met mijn nagelschaartje knip ik ze los. Ik knip ook de witte maatlabels eraf. Tevreden bekijk ik de maat van mijn topje. 80C. Die heb ik, net als mijn bikini, zelf uitgekozen.
*
De plastisch chirurg heeft op haar bureau verschillende protheses liggen. Ze prijst een model aan, alsof het een gloednieuw paar schoenen zijn. Ze heeft het over de vorm, het materiaal en de grootte die naar wens aangepast kan worden. Ik luister maar half, heb moeite om me voor te stellen dat die kleurloze bollen mijn warme en zachte borsten moeten gaan vervangen.
Om aan het idee te wennen mag ik ze oppakken. Zo kan ik ook voelen wat de verschillen tussen de modellen zijn. Aarzelend leg ik mijn hand op een bolletje en knijp erin. Het is net een grote winegum. Als ik het optil, drukt het gewicht van de prothese in mijn hand. Ik zeg dat het best zwaar is. De chirurg lacht. ‘Dat zijn je eigen borsten ook.’
Ik laat de prothese los. De arts raapt het bolletje op van de tafel. Ze laat de prothese van haar ene hand naar haar andere hand glijden en knijpt er een paar keer in alsof het een soort stressbal is. Ik kijk op als ik haar weer hoor praten.
Ze vertelt dat de borstprotheses onder mijn borstspieren komen. Normaal gesproken zie je daar niet veel van, maar omdat bij mij al het borstweefsel wordt verwijderd, zal ik soms wel mijn borstspier zien bewegen als ik die aanspan. Als ik iets optil, bijvoorbeeld. Maar deze vorm van reconstructie is mijn enige optie om niet plat te blijven na de amputatie. Tevreden over haar uitleg legt ze de prothese weer op tafel.
*
In de badkamer trek ik mijn shirt en korte broek uit. Met mijn ontblote bovenlijf ga ik voor de spiegel staan. Voorzichtig leg ik mijn handen op mijn nieuwe borsten. Ze zijn koud. De huid ervan doof. Alleen de warmte van mijn handen dringt tot ze door. Onder de huid zitten de siliconenprotheses. Ik heb nu twee bolletjes waar de littekens van de amputatie dwars overheen lopen. Mijn nieuwe tepels worden binnenkort gereconstrueerd. De kersen op de taart. Zo noemt de plastisch chirurg de neptepels. Ik kan niet wachten tot het zover is. Dan ben ik af.
Ik trek mijn donkerblauwe bandeautopje aan. Het is een topje dat al mijn littekens bedekt en lekker zit. Er zitten geen beugels in en de stof is zacht. De huid van mijn borsten die dan wel doof is, verdraagt geen wrijving. Als ik ook het bijpassende bikinibroekje aan heb, draai ik een rondje voor de spiegel. Ik doe mijn armen in de lucht zodat ik mijn top goed kan bekijken. Er is echt niets van de littekens te zien. Even lach ik naar mezelf in de spiegel.
*
Ik zit op het stenen muurtje voor mijn huis naar voorbijrijdende auto’s te kijken tot er eentje mijn straat in komt rijden. Nieuwsgierig ga ik staan om te zien of mijn vader nu eindelijk van zijn werk thuiskomt. De hele middag al zit ik op hem te wachten.
Hij heeft me vanochtend, vlak voordat hij naar de universiteit vertrok, verteld dat als hij klaar is met werken we samen naar het strand gaan. Net als toen op vakantie in Zuid-Frankrijk. Dat weet je nog wel, hè, zei hij. Ik zag hem meteen voor me. Hoe hij aan het roer van de Soliton stond en we samen de dagen vulden met zwemmen, snorkelen en krabbetjes vangen op het strand.
'Beloofd?’ had ik nog gevraagd voordat hij wegging.
Glimlachend zei hij beloofd en gaf een kus op mijn voorhoofd terwijl hij met zijn warme handen mijn gezicht vasthield. Ik deed mijn ogen even dicht. Toen ik ze weer opendeed, keek ik naar het lachende gezicht van mijn vader.
‘Dag lieverd, tot straks.’
De auto die de straat inrijdt is niet van mijn vader, maar een politiewagen. Ik kijk om me heen of er iets aan de hand is, maar er valt me niets bijzonders op. Het enige wat vreemd is, is dat mijn vader nog steeds niet thuis is. Ik krijg een knoop in mijn maag. De zon gaat al bijna onder. Straks moet ik naar bed. Het is vast veel te laat om nog naar het strand te gaan. Misschien morgen. Ik spring van het muurtje en loop naar huis.
Ondertussen parkeert een van de agenten de politieauto. De agenten stappen uit en lopen zonder aarzelen naar mijn voordeur. Ik kijk toe als mijn moeder met een vragend gezicht de voordeur opendoet. Het is niet te verstaan wat de agenten tegen mijn moeder zeggen. Ineens slaat ze een hand voor haar mond en zakt door haar knieën. Haar andere hand blijft nog steeds om de deurklink klemmen.
Ik ren naar mijn moeder die nog steeds in de deuropening zit. Ze kijkt naar de grond en mompelt alleen maar dat het niet waar kan zijn. Ik draai me om naar de agenten. Een van hen gaat op zijn hurken voor me zitten.
*
Ik sta met mijn jas aan bij de voordeur te wachten en voor de zoveelste keer vraag ik aan Lars of we kunnen gaan. Over een half uur moet ik in het ziekenhuis zijn. Ik weet dat het maar tien minuten rijden is, maar ik heb een hekel aan te laat komen. Onderweg naar de auto zegt hij dat ik me niet zo’n zorgen moet maken. Zo belangrijk is die ziekenhuisafspraak nou ook weer niet. Er is volgens hem niets aan de hand. Gewoon een ontstoken melkkliertje. Hij start de auto. Ik wuif naar mijn moeder die met Isa op haar arm in de deuropening staat.
Als we de straat uitrijden kijk ik naar Lars en vraag hoe hij nou kan weten dat het niets ernstigs is. Hij staart naar de weg. Zegt dat hij inderdaad niet weet wat het is, maar dat hij ervan uitgaat dat het niets bijzonders is. Ik ben net bevallen. Ik geef borstvoeding. Niet gek dat ik nu een ontstoken melkklier heb. Ik sla mijn armen over elkaar en kijk naar buiten. Die knobbel zit er nu twee maanden en is niet kleiner geworden. Ik wrijf over de bovenkant van mijn rechterborst. De harde bult is duidelijk waar te nemen. En het is inderdaad ontstoken. Maar dat is pas gebeurd na het biopt van vorige week.
Als Lars en ik naar de ingang van het ziekenhuis lopen, gaat zijn mobiel af. Hij zegt dat het Maud is, zijn nieuwe collega. Dat het vast over dat belangrijke project gaat. Net als ik wil zeggen dat ze toch wel even kan wachten neemt hij op. Als hij vervolgens mijn gezicht ziet, fluistert hij sorry.
Ik besluit alleen verder te lopen. Nadat ik me heb aangemeld bij de polikliniek, ga ik in de wachtkamer zitten. Tegenover me hangt een klok. De wijzers geven aan dat het kwart voor tien is. Nog vijftien minuten en dan weet ik wat die knobbel is.
Lars komt even later naast me zitten. Hij wijst naar de klok om te laten zien dat we ruim op tijd zijn. Ik negeer hem. Pak een tijdschrift. Met een trillende hand blader ik er in no-time doorheen. Ik kijk op. Vijf voor tien. Ik vraag zachtjes aan Lars of hij nou echt denkt dat het niets is. Hij kijkt even op van zijn mobiel en knikt van ja. Ik fluister dat ik hoop dat hij gelijk heeft. Hij legt zijn hand op mijn knie en zegt dat ik me niet zo druk moet maken. Het komt allemaal goed.
Tegenover ons zitten twee verpleegkundigen achter een balie. Ze praten zachtjes met elkaar. De een heeft kort, geblondeerd haar. De andere heeft een lange vlecht. Haar pieper gaat af. Ze staat op en loopt naar de spreekkamer. Zonder te kloppen gaat ze naar binnen.
Het is tien over tien. Waarom zijn die artsen in het ziekenhuis nou altijd te laat, sis ik naar Lars. Hij grijnst en zegt dat we makkelijk rustig aan hadden kunnen doen. Ik rol met mijn ogen naar hem. Tien voor half elf. Ik hou het niet meer uit en loop naar de balie. De verpleegkundige met het korte, geblondeerde haar vraagt of ze me kan helpen. Ik zeg beleefd dat ik een afspraak had om tien uur en dan wint mijn irritatie het. Nijdig zeg ik dat er nu al twintig minuten voorbij zijn. De verpleegkundige tuurt naar het computerscherm en zegt dat de dokter er zo aan komt. Ik ga weer zitten. Zwijgend staar ik naar de klok als Lars zijn berichten blijft lezen.
Het is bijna tien over half elf als de deur van de spreekkamer opengaat. De verpleegkundige die daar net naar binnen is gegaan, komt de kamer uit. Achter haar loopt de oncoloog. Dokter Voortman. Een jonge arts met een slordige bos blond haar. Ik heb hem vorige week voor het eerst ontmoet. Hij onderzocht mijn borsten en besloot toen dat de knobbel verder bekeken moest worden. Hij werkt parttime. Ik heb daarom drie dagen langer dan normaal op de uitslagen van de mammografie en het biopt moeten wachten.
Drie dagen is niet lang in een mensenleven. Er zijn ontelbaar veel dagen aan me voorbijgevlogen. Dagen die opgeslokt zijn door fotograferen, die ik verloren heb aan luieren op het strand of die zijn voorbij gegaan zonder een enkele herinnering na te laten. Maar de afgelopen dagen verliepen traag en stroperig. Overdag was ik rusteloos. ’s Nachts lag ik wakker. Allerlei scenario’s heb ik voorbij zien komen. Van een kleine ingreep tot aan mijn eigen uitvaart.
Ik geef dokter Voortman een hand. Tegelijkertijd zoek ik in zijn ogen naar geruststelling. Een knipoog, een lach, iets waaruit blijkt dat ik zo meteen gewoon weer naar huis mag en verder gaan met mijn leven. Hij wendt zijn blik van de mijne af en geeft Lars een hand. De verpleegkundige met de lange vlecht loopt naast me als we naar de spreekkamer gaan. Ik vraag me even af waarom zij er is. Ik kan me niet herinneren dat het aan ons gevraagd is of we het prettig zouden vinden als er iemand van de verpleging bij deze afspraak aanwezig zou zijn. Dokter Voortman wijst de twee stoelen aan voor zijn bureau.
Als we allemaal zitten, kijkt hij me aan. Zijn mondhoeken hangen naar beneden. Zijn ogen staan dof. Hij vertelt dat hij slecht nieuws heeft. Ik weet wat hij bedoelt, maar mijn hersenen doen onmiddellijk een poging om het naderende nieuws af te weren. Wat is slecht nieuws, hoor ik mezelf denken. Over welke gradatie slecht heeft hij het? Op een schaal van één tot en met tien. Welk cijfer moet ik het slechte nieuws geven? Moet ik misschien een cyste laten verwijderen? Vindt hij dat misschien slecht nieuws omdat ik net bevallen ben en dan weer een dag mijn pasgeboren dochter moet missen? Ik zou dat sympathiek van hem vinden, maar ook wat overdreven. Zo’n slecht nieuws is een kleine ingreep nou toch ook weer niet?
Hij zegt niets. Ik weet wat er zo slecht is aan het nieuws. Ik weet het allang. Voortman heeft het alleen nog niet hardop uitgesproken. Om zeker te weten wat er zo slecht is aan het nieuws moet ik het vragen. Ik durf het niet. Het antwoord op mijn vraag gaat alles kapotmaken. Maar ik moet het weten. Wat bedoelt een dokter met slecht nieuws?
Enkele seconden later zegt hij het. Hij spreekt de woorden uit waar ik al die tijd zo bang voor was. Ik staar naar de eenvoudige klok die achter dokter Voortman aan de muur hangt. De grote wijzer staat op de 8 en de kleine wijzer tussen de 10 en 11. In gedachten zeg ik tegen mezelf dat het dinsdag 29 augustus is, tien over half elf en dat ik op deze dag en op dit tijdstip te horen gekregen heb dat er kwaadaardige cellen in mijn rechterborst zijn gevonden. Ik heb borstkanker.
Ik weet nog hoe ik dacht dat er iets met mijn stoel was. Een kleine trilling die niet wegging, misschien een schroef die losschoot.
Plotseling begin ik onbeheersbaar te gillen. Dat het niet kan. Ik ben net moeder geworden! Dan kun je toch niet levensbedreigend ziek zijn? Dat mag toch niet? Dat is toch niet eerlijk?
Dokter Voortman kijkt me geleerd aan en schudt zijn hoofd. De verpleegkundige die nog steeds naast me zit, schuift een doos tissues mijn kant op die ik meteen op de grond smijt. Ik zeg weer dat het niet kan. Het kan niet waar zijn! Hoe kan ik nou kánker hebben? Dat kan toch helemaal niet? Ik ben net moeder geworden!
Ik voel mezelf vallen, vallen, eindeloos vallen. Een enorme golf sleurt me mee omlaag. De grond onder mijn voeten is verdwenen. Met alles wat in mijn macht ligt, probeer ik me ergens aan vast te houden. Het lukt niet. Ik zink verder weg, een donkere diepte in. De diepte die de woorden van dokter Voortman voor me hebben geopend.
*
De zon gaat onder. Alle toeristen zijn, net als Lars, teruggekeerd naar de hotelkamer om zich op te frissen. Vanavond staat er een diner met daarna een optreden van een band op het programma. Ik ga mee, vooral omdat Lars het wil. Zelf had ik het ook prima gevonden om met hem bij de strandbar een hapje te eten. Daar is het lekker rustig en de kans klein dat mensen me gaan zitten aangapen.
De lucht en het water kleuren feloranje door de laatste zonnestralen. Het lijkt of het zeewater begint te koken en de horizon langzaam in de fik vliegt. Alsof de wereld ieder moment kan vergaan. Ik blijf op het strand staan om naar het steeds kleiner wordende silhouet van een zeilschip te kijken dat door de kolkende en kokende golven lijkt te worden verzwolgen.
Ik sla mijn armen om mezelf heen en denk aan de eerste dag vakantie die bijna achter me ligt. Ik draag voor het eerst mijn mooie, nieuwe bikini. Toen ik vandaag het strand op stapte, was ik zo trots. Ik stond daar toch maar mooi even. Dat had ik tot een paar weken geleden nooit durven denken. De zonnehoed die ik droeg, viel ook helemaal niet uit de toon. Ik kon moeiteloos opgaan in de menigte omdat mijn littekens en korte haar waren bedekt. Voor heel even leek ik net zoals iedereen hier in het resort.
Met Isa gaat het goed. Mijn moeder vertelde het toen ik haar vanmiddag aan de telefoon had. Ze zei ook dat Isa zo’n grote lieverd is. Ik weet het, wilde ik zeggen. Tot ik haar zelf even hoorde brabbelen. Ik wilde meteen naar huis. Mijn keel werd zo dik dat ik haast geen woord meer kon uitbrengen. Met samengeknepen ogen heb ik mijn moeder gedag gezegd en opgehangen. Op mijn mobiel had ik weer een foto van Isa bekeken en met mijn vingers over het scherm gestreken. Ik mis haar zo maar heb het er na de busrit niet meer met Lars over gehad. Straks krijgen we weer ruzie.
Langzaam loop ik richting de branding tot ik aan mijn enkels in het water sta. Ik staar naar de zeilboot die ieder moment kan verdwijnen achter de brandende horizon. Het geluid van de golven die achter me breken, klinkt vriendelijk en zacht. Toch nemen de golven iedere keer als ze zich richting de zee terugtrekken, het zand onder mijn voeten mee. Met elke golf moet ik opnieuw mijn voeten verplaatsen om niet verder weg te zakken in het natte zand en mijn evenwicht verlies.
Plotseling hoor ik een warme, diepe mannenstem zeggen dat het hier genieten is. Ik herken de stem en kijk achterom. De man uit de bus. Hij heeft zijn handen in zijn zakken en glimlacht naar me. Als ik hem aankijk, bedenk ik me dat het de eerste vreemdeling is bij wie ik meteen op mijn gemak ben. Ik zeg dat het hier inderdaad prachtig is. Wat zou hij zo gaan doen? Misschien wil hij bij me blijven? Hij wenst me een fijne avond en loopt weg. Ik kijk hem na tot hij door de ondergang van de zon in het donker verdwenen is.
2 reacties
Mooi begin, ben heel benieuwd naar de rest.
Dankjewel!!!