Hoofdstuk 2 Haar
2 Haar
In mijn nieuwe zijden jurk ga ik voor de spiegel staan. Het flessengroen van de stof past goed bij de kleur van mijn ogen. De boothals is hoog genoeg. Het dieprood van mijn nagellak en lippenstift staat mooi. De gouden oorbellen die ik van Lars heb gekregen staan ook prima. Ik trek mijn zwartleren sandalen aan. Opnieuw bekijk ik mijn spiegelbeeld. Zuchtend laat ik mijn schouders hangen. Ik kijk in de richting van het terras waar Lars op een ligstoel ligt te wachten tot ik klaar ben.
Ik zou aan hem kunnen vragen hoe ik eruitzie. Al weet ik wat hij gaat zeggen. Dat ik er mooi uit zie. Of dat ik er goed uit zie. Altijd iets in die trant. Nooit negatief. Hij zegt vaak dat hij helemaal gewend is aan mijn kale hoofd. En dat mijn borsten weg zijn, lijkt hem ook weinig uit te maken. Een keer heeft hij, nadat ik hem vroeg hoe het voor hem was dat mijn borsten zijn geamputeerd, gezegd dat het jammer is. Maar hij voegde er meteen aan toe dat hij me daarom niet minder mooi vindt.
Iedere keer als ik in de spiegel kijk, herken ik mezelf nauwelijks. Hoe is het dan voor hem? Het kan toch niet zo zijn dat hij het allemaal maar gewoon accepteert. Hij moet toch ook verdriet hebben van wat ons overkomen is?
Sinds we hier in het resort zijn, doet hij alsof er niets aan de hand is. Alles moet net zo zijn als toen we vroeger op vakantie gingen. Ik merk het bij alles wat hij zegt en doet. Hij wil cocktails drinken bij de bar. Nu uit eten in het restaurant. Ik blijf liever in de hotelkamer. Hier is niemand die me aan gaat staren.
Ik kijk weer in de spiegel. Mijn korte, blonde donshaartjes liggen plat op mijn schedel. Ik kan er echt niets leuks van maken. Ik zie het weelderige lange haar van de douanebeambte weer voor me. Ik haal diep adem en strijk met mijn vingers over mijn schedel.
Als ik nu tegen Lars zou zeggen dat ik mijn haar mis, bederf ik de vakantiestemming. Als ik tegen hem zou zeggen dat het mijn haar is dat mijn look af maakt, dan ben ik een aansteller. Moet ik niet gewoon blij zijn dat ik er nog ben? Dat ik hier in een paradijselijk resort sta met een man die me net nog heeft verteld hoeveel hij van me houdt?
*
Ik kijk bij de kapper in de spiegel en merk dat net boven de hals van mijn zwarte truitje, een stuk witte tape uitsteekt. Snel trek ik de stof omhoog zodat de pleister die op de plek van het tweede biopt is geplakt, onzichtbaar wordt.
De kapper vraagt of ik deze keer meer laagjes in mijn haar wil. Ondertussen plukt hij aan mijn haren. Alleen al hierom zou ik naar hem toe kunnen gaan. Dat heerlijke gefrunnik. Hoe lang zal ik het straks moeten missen? Ik weet alleen dat ik over een paar weken mijn haar niet meer kan borstelen of er met een hand doorheen kan gaan. Dan ben ik kaal. Het is maar tijdelijk zegt iedereen. Nou en, ik wil niet kaal zijn. Ik wil zelfs niet kaal mijn kist in. Het zou al schelen als ik zou weten dat het verlies van mijn haar niet voor niets is.
Mijn ogen worden vochtig. Verbaasd kijkt de kapper me aan. Ik moet hem gaan vertellen wat er aan de hand is. Inmiddels weet ik uit ervaring dat het niet makkelijk is om de zin ‘Ik heb borstkanker’ uit te spreken, maar ik heb nu ook geleerd dat het voor de mensen om me heen geen makkelijke boodschap is om te ontvangen. Maar eromheen draaien heeft geen zin. Een klein beetje kanker hebben bestaat niet. Hij staart me met grote ogen aan. Ik wil me bijna gaan verontschuldigen omdat ik het zo’n naar gezicht vind. Maar dat slaat natuurlijk nergens op. Sorry dat ik kanker heb.
Hij zegt dat het haar na een chemo meestal mooier terugkomt. Ik vertel dat ik dat ook heb gehoord en ik het een fijne uitspraak vind. Het geeft me hoop wanneer iemand zegt dat ik na de chemo weer prachtig haar krijg. Vooral de woorden ‘na de chemo’ geven bijna licht.
Hij biedt aan om me in mijn eigen huis kaal te scheren. Hij zegt dat hij dat vaker heeft gedaan. Ik zie in de spiegel hoe mijn gezicht opklaart. Ik heb me nooit gerealiseerd dat die mogelijkheid er is. Ik heb voor het eerst sinds ik weet dat ik ziek ben, ergens controle over. De mogelijkheid om te beslissen wanneer ik kaalgeschoren word, op welke dag, hoe laat, op welke plek en door wie.
Sinds ik weet dat ik kanker heb, is mijn leven bepaald door de agressieve groei van die tumor en wat de artsen met me willen doen om het te bestrijden. Die irritante klotetumor is me tegenwoordig de baas en dat kan wel zo zijn maar dit gedeelte van die hele kutkankerzooi bepaal ik. Ik recht mijn schouders en kijk trots naar mezelf in de spiegel.
Een paar dagen later is het zover. Mijn moeder en Lars staan voor me en kijken me bemoedigend aan. Gespannen ga ik op een eetkamerstoel zitten. De kapper zet zijn koffer op de eettafel en opent hem. Er zit een tondeuse, een kam, een kleine handspiegel en een schaar in. De schaar verbaast me. Als ik ernaar vraag, vertelt hij dat ik zo’n dikke en volle bos haar heb dat hij het eerst kort moet knippen. Anders zou de tondeuse er nooit door heen kunnen komen. Ik knik terwijl ik mijn hand door mijn haar haal. Het is zacht en dik. Hoe lang het zal duren voordat ik weer mijn handen door mijn lange haren kan halen. Een jaar, anderhalf jaar? Ik kijk naar de tondeuse en slik. Straks is al mijn haar weg. Hij vraagt of ik er klaar voor ben. Nee, dat ben ik niet maar hoe kan ik nu terug? Ik zeg zachtjes ja. Even later hoor ik het knippen van de schaar. Ik zie blonde haren op de grond vallen. Net als bij ieder andere kappersafspraak. Het zijn nu alleen grovere stukken dan normaal.
Hij knipt eerst mijn haar aan de bovenkant af. Als hij daarmee klaar is, pauzeert hij even om te vragen hoe het gaat. Wel goed. Dat zeg ik alleen om hem op zijn gemak te stellen. Ik zie in de reflectie van het keukenraam dat ik er nu al heel anders uit zie. Onregelmatige stekels op de bovenkant van mijn hoofd, een lang matje van achteren. Ik kijk snel weg van mijn spiegelbeeld als hij de haren achter op mijn hoofd weg knipt. Hij pakt de plukken haar zachtjes beet en knipt ze bijna teder af. Alsof hij iedere pluk haar persoonlijk gedag zegt of zodat ik de kans heb om dat te doen. Het is stil als de laatste lokken van mijn hoofd op de keukenvloer vallen. Ik knijp mijn handen even in elkaar als ik naar de grond kijk. Rondom de poten van mijn stoel ligt mijn haar. Het is een enorme bos. Haar waar ik altijd zo trots op was. Nu ligt het als een zielig hoopje op de grond.
Hij pakt de tondeuse en zegt dat hij me niet compleet kaal zal scheren. Ik zal eerst nog een gemillimeterde coupe hebben voordat mijn haar echt begint uit te vallen. Ik ben bijna opgetogen dat ik nog heel even echt haar heb voordat ik echt kaal word. Hij zet de tondeuse op mijn hoofd. Het apparaat bromt en zoemt als het door hem met lange, rustige halen over mijn schedel wordt gehaald. Het ontroert me dat hij nog zo zijn best doet ook al zal het resultaat van zijn werk over een paar dagen al niet meer te zien zijn. Binnen een paar minuten is hij klaar met het scheren van mijn hoofd. Het is fris in mijn nek zo zonder mijn lange haar.
Of ik mezelf wil zien in de spiegel. Eigenlijk kan ik niet wachten, ook al weet ik dat al mijn haar eraf is. Ik kijk in de handspiegel die ik aangereikt krijg. Ik herken alleen mijn eigen gezicht. De stoppels op mijn hoofd lijken van een vreemde. Ik zeg dat het er netjes uit ziet. Hij knikt en knijpt zachtjes in mijn schouder. Lars vraagt hoe het gaat. Ik zeg goed. Ben niet van plan te gaan huilen. Dat kan echt niet waar mijn moeder bij is.
Sinds mijn vaders begrafenis huil ik het liefst niet in de nabijheid van mijn moeder. De herinnering aan het geluid van haar gesnik tijdens de uitvaart gaat me nog steeds door merg en been. Korte, hevige schokken afgewisseld door pauzes waarin ze naar adem hapte. Haar tranen waren zwart van de mascara die van haar wimpers af liep. Met een zakdoekje probeerde ze het weg te vegen, waardoor haar wangen een nog grauwer waas kregen. Met grote ogen had ik haar aangestaard en nam me onmiddellijk voor haar nooit meer zo verdrietig te zien. Sindsdien doe ik er alles aan om haar te zien lachen. Ze heeft het er vaak over. Dat ik zo’n lief kind ben, hoeveel ze van me houdt en dat ze me ook zo’n lieve dochter gunt.
Mijn haren verdwijnen in de stofzuiger. Een lok van mijn afgeknipte haar heeft de kapper voor me bewaard. Hij heeft er een zacht, roze lint om heen gedaan. De kapper legt de haarlok in een doosje die hij speciaal voor de gelegenheid heeft gekocht. Als het doosje dicht is, legt hij het in mijn handpalm en wenst me het allerbeste. Ik bedank hem en hou het doosje stevig vast.
Zodra hij weg is en mijn moeder naar huis is vertrokken, ga ik aan de keukentafel zitten. Ik haal het deksel van het doosje en bekijk de haarlok die net nog op mijn hoofd zat. Ik herken alleen nog de kleur. Ik raak het haar even aan en staar naar buiten. In het keukenraam zie ik mijn geschoren schedel. Mijn eigen spiegelbeeld breekt me dwars doormidden en dan begin ik toch te huilen.
Lars ziet het en komt naast me zitten. Hij zegt dat ik het goed gedaan heb en dat hij heel krachtig van me vindt dat ik heb besloten mijn haar af te scheren. Ik kijk hem door mijn tranen heen aan en lach eventjes naar hem.
Hij glimlacht en geeft me een zoen op mijn voorhoofd. Met zijn hand strijkt hij over mijn wang en dan richting mijn oor. Ik herken de beweging en deins achteruit. Hij kijkt me even verbaasd aan maar dan heeft hij het ook door. Even over mijn haar strijken en langzaam een verdwaalde lok haar achter mijn oor schuiven zoals hij altijd liefkozend deed, kan nu niet meer. O sorry, stamelt ’ie en streelt opnieuw mijn wang. Het geeft niet, zeg ik en hou mijn hand tegen de zijne om hem gerust te stellen.
*
Ik schrik wakker. Even weet ik niet meer waar ik ben. Dan zie ik in de schemer de grote flatscreen tegenover mijn bed en dan herinner ik het me weer. Het resort. Ik adem opgelucht uit en staar naar het plafond.
Mijn hart gaat tekeer en ik ben klaarwakker. Ik pak mijn mobiel van het nachtkastje om te zien hoe laat het is. Zes uur in de ochtend. Ik ga weer op mijn rug liggen. Lars is in diepe slaap. Ik luister naar zijn rustige ademhaling terwijl ik mijn ogen sluit in een poging om weer te gaan slapen. Dan hoor ik in de verte geruis.
*
Vandaag mag ik uit bed. De verpleegkundige rijdt mijn infuuspaal een stukje naar voren om me de ruimte te geven bij het uit bed stappen. Voordat ze mijn drainpotten optilt inspecteert ze de inhoud. Ze zijn gevuld met roze wondvocht. Ik draai mijn hoofd weg. De slangetjes waardoor het vocht de potten insijpelt rolt ze op. Tot mijn opluchting niet te veel. Ze zijn met zwart hechtdraad stevig aan mijn borstkas genaaid. Ik ben altijd bang dat ze ergens aan blijven haken, strak komen te staan en losgerukt worden.
Ze vraagt of ik wil proberen om rechtop te zitten. Ik knik van ja en leg mijn benen over de rand van het bed. Als dat gelukt is, ondersteunt ze mijn rug als ik rechtop ga zitten.
Ondertussen vraagt ze vriendelijk hoe het gaat. Ik zeg prima als ik met mijn voeten boven de donkergele linoleumvloer bungel. Ze legt haar warme hand op mijn schouder en zegt dat ik even rustig moet blijven zitten. Als ik duizelig word, moet ik het zeggen.
Door het brede raam van mijn ziekenhuiskamer kijk ik naar buiten. De parkeerplaats van het ziekenhuis stroomt langzaam vol met auto’s. Het is bewolkt en het waait. De grijze wolken worden door de wind voortgedreven.
Heerlijk om nu naar buiten te gaan. Lekker uitwaaien op het strand. Een lange wandeling maken met Isa warm toegedekt in de wagen. Foto’s maken van de zee met mijn nieuwe fototoestel. Misschien wel voor een opdracht als ik straks weer aan het werk ben. Daarna in een strandtent warme chocolademelk drinken. Met heel veel slagroom. En als ik mezelf dan toch aan het verwennen ben, een stuk appeltaart. Ook met slagroom.
De verpleegkundige onderbreekt mijn gedagdroom door te vragen of ik naar de leunstoel die tegenover mijn bed staat, wil lopen. Ik kijk naar de stoel die hooguit op drie meter afstand van ons af staat. Dat moet toch wel kunnen? Ik wil vastberaden zeggen dat me het gaat lukken, maar de woorden komen er zwak uit. Ik herken mijn eigen stem niet. Ze ondersteunt me als ik rechtop ga staan. We lopen langzaam richting de stoel met de brede armleuningen.
Ondertussen legt ze uit hoe ik binnenkort langere stukken kan gaan lopen zonder de drainpotten te tillen. Ze heeft de drainpotten in een witte plastic tas gedaan en aan het haakje van mijn infuuspaal gehangen. Zo hoef ik ze niet te dragen, want dat mag ik de komende tijd niet. Ik bedank haar voor de tip. Ze glimlacht naar me en sinds ik weet niet hoe lang geleden ben ik even niet zo alleen en hulpeloos.
Misschien weet ze ook wel een manier om Isa dicht bij me te houden als ik uit het ziekenhuis ben. Ik heb nog geen andere oplossing kunnen verzinnen dan dat ze bij me op schoot moet worden getild. Haar optillen en tegen me aanhouden mag ik de komende weken niet. Ik probeer er niet te veel bij stil te staan. Bedenk redenen om mezelf wijs te maken dat het helemaal niet zo erg is dat ik haar niet vast kan houden. Omdat ik nu allang weer aan het werk was gegaan. Als ik aan het fotograferen ben, kan ik Isa ook niet optillen en tegen me aan houden. Bij de gedachte dat we dan wel een normale kraamtijd met elkaar hadden gehad sla ik mijn armen om mezelf heen.
Zittend op de stoel merk ik ineens hoe moe ik ben. De verpleegkundige zegt dat ze mijn bed gaat verschonen en dat ze me dan even gaat opfrissen. En dat het vandaag misschien wel lukt om te douchen. Een warme douche zou wel lekker zijn, zeg ik als ze mijn bed afhaalt.
*
Het geruis is van de golven die met een rustige regelmaat over het strand heen rollen. Het geluid doet me denken aan toen ik jong was. Als klein meisje speelde ik altijd met mijn vader aan zee. Met onze blote voeten op het strand. Het koele water dat in golven mijn voeten schoonspoelde en tegen mijn benen spetterde. Ik kreeg er kippenvel van. Mijn vader wikkelde me daarna altijd in een grote witte handdoek en dan mocht ik bij hem op schoot zitten om op te warmen.
Ineens zie ik mijn psycholoog voor me. ‘Anouk, het is heel belangrijk om te ontspannen. Adem diep in door je buik en adem dan rustig uit.’
Ik probeer het, echt. Ik adem diep in. Terwijl ik uitblaas, hoor ik weer de golven het strand op rollen. Ik heb een drang om op te staan en naar het strand te hollen. Nee, ik moet ontspannen, weer gaan slapen. Ik adem weer in en wil mijn hoofd leeg. Maar telkens komt het beeld van de golven op.
Dan flitst het jongetje door mijn hoofd dat gisteren naar zijn vader schreeuwde dat ik bijna kaal ben. Zijn vader zei met een rood aangelopen gezicht dat je zoiets niet hardop mag zeggen. Het jongetje keek zijn vader vragend aan en kreeg toen een por in zijn rug omdat hij van zijn vader door moest lopen. Ik had ze nagekeken, wilde nog zeggen dat de jongen niets anders dan de waarheid had gezegd. Ik ben ook bijna kaal. Het haar op mijn hoofd is blond en flinterdun. Eigenlijk was ik wel blij dat het eindelijk eens hardop wordt gezegd. Van die meewarige blikken word ik nerveus. Automatisch begin ik dan in te vullen wat die mensen allemaal over me denken. Dat ik zielig ben of dat ik pech heb. Ik laat mezelf er zo vaak door naar beneden drukken.
Weer hoor ik de golven. Ik stel me voor hoe ik onder een golf verdwijn. Hoe ik meegevoerd word door de stroming. Dat ik zink en dan zacht op de bodem terechtkom. Ik stel me de stilte en de rust onder water voor. Wat ik zou doen als ik gezonken ben. Of ik op de bodem zou blijven liggen of vanzelf weer boven kom drijven.
Ik kan mezelf niet langer bedwingen. Voorzichtig, om Lars niet wakker te maken, sta ik op. Ik loop naar de terrasdeuren en open de gordijnen. Ik kijk naar de golven die in een rustig tempo het strand op rollen. Ik duw zachtjes een terrasdeur open en stap naar buiten. Net als ik het strand op wil lopen, zie ik iets in mijn ooghoek. Er staat iemand op het strand. Ik weet meteen wie het is. De man uit de bus. Hij kijkt in de richting van een zeilschip dat langs de horizon vaart.
Plotseling draait hij zich om en kijkt me aan. In een reflex stap ik terug de kamer in. Voordat ik de gordijnen sluit tuur ik door het kiertje om te zien wat de man gaat doen.
Ik schrik als Lars vraagt waar ik mee bezig ben. Ik draai me om, zeg dat ik niet kan slapen. Hij vraagt of ik bij hem wil liggen. Vroeger viel ik in zijn armen in slaap. Misschien kunnen we dat nu ook proberen? Hij glimlacht naar me en klopt op het matras. Ik mompel dat ik zo in bed kom als ik weer naar buiten gluur. Lars bromt dat ik moet slapen.
De man is verdwenen. Ik sla mijn ogen neer, sluit de gordijnen. Zodra ik naast Lars lig schuift hij mijn kant op. Ik draai mijn rug naar hem toe. Hij streelt mijn schouder, vraagt of er iets is. Niets, zeg ik en dat ik ga slapen. Met opgetrokken schouders wacht ik totdat hij weer teruggaat naar zijn kant van het bed. Zachtjes zegt hij welterusten.
Opgelucht haal ik adem en vouw mijn hoofdkussen dubbel. Daarna schik ik het nog een beetje zodat het bijna net zo stevig is als de borstkas van Lars.
Voor het slapengaan, lag ik altijd in zijn armen, met mijn hoofd op zijn borstkas waar zijn borstharen altijd tegen mijn wang kriebelden. Vaak als ik bij hem ging liggen duwde hij me weer speels op mijn rug, drukte zijn warme lippen in mijn hals, zijn hand koesterend om mijn borst. Maar iedere keer als ik in bed stap en merk hoe koud en hard mijn borsten zijn, durf ik niet.
*
Toen ze het nieuws had gehoord kwam Anne meteen bij me langs met een bos pioenrozen. Een paar stelen ervan waren geknakt omdat ze me, met de bloemen nog tussen ons in, heel stevig tegen zich aan had gedrukt. Bij het zien van de beschadigde bloemen moesten we lachen.
Ik ken haar al bijna mijn hele leven. We zaten bij elkaar in de klas op de lagere school en onze wegen zijn sindsdien onafscheidelijk. We gingen naar dezelfde middelbare school en zijn ook samen naar de fotovakschool gegaan. We hebben nu zelfs onze eigen fotostudio. Die loopt goed. De opdrachten stromen binnen.
Nu regelt ze alles met behulp van onze assistent die we hebben aangenomen in verband met mijn zwangerschapsverlof. Hij heet Marcus en is volgens Anne heel goed in zijn werk. Ik kan er niets op aan merken en moet eigenlijk blij zijn dat ze dankzij hem de studio kan blijven runnen. Toch heb ik een hekel aan hem. Toen hij hoorde dat ik vlak na de geboorte van Isa de diagnose kanker had gekregen, zei hij dat hij blij was dat hij daardoor langer bij ons kon blijven werken. De één zijn dood, de ander zijn brood, had ik voordat ik het wist geantwoord. De reden was natuurlijk minder leuk, had ’ie toen snel gezegd. Ik rolde met mijn ogen. Anne vindt dat ik het Marcus niet al te veel kwalijk moet nemen, dat hij het niet zo bedoeld heeft. Maar ik kan niet wachten op het moment dat ik hem ga vertellen dat ik weer terug ben en hij zijn spullen mag pakken.
Ze komt iedere week een paar keer bij me langs. Ik merk het meteen als ze er is. Haar hoge stem galmt door het huis als ze Lars en Isa gedag zegt, even later hoor ik haar lichte voetstappen op de trap en dan zie ik haar gezicht met een voorzichtige glimlach om de hoek van de slaapkamerdeur. Afhankelijk van hoe het me gaat, ploft ze naast me op bed of gaat op de rand zitten. Het is me nog nooit gelukt om haar te vertellen hoeveel haar aanwezigheid voor me betekent.
Nu liggen we samen onder mijn dekbed en kijken naar de bruiloftsfilm die ze voor Lars en mij heeft gemaakt.
Ze wijst naar de televisie en zegt dat het boeket met roze en witte bloemen dat ik van Lars kreeg zo toepasselijk is omdat ik toen vijf maanden in verwachting was van Isa. Ik knik glimlachend. Dan zien we hoe Lars en ik door onze vrienden op de schouders worden genomen. Ik zeg tegen Anne dat ik dat doodeng vond omdat ik bang was om te vallen. We lachen om mijn moeder die met een bezorgde blik achter me staat en haar handen in de lucht houdt, klaar om me op te vangen, mocht ik toch vallen.
Aan het einde van de video zijn Lars en ik te zien terwijl de band het laatste nummer in zet. Hij kijkt me aan alsof hij me op wil vreten. Anne ziet het ook en zegt dat het zo schattig is om te zien. Ik lach krampachtig. Probeer niet te laten merken dat ik bang ben dat Lars nooit meer zo naar me zal kijken.
Gisteravond ontving hij een berichtje van Maud. Wat ze hem heeft geappt weet ik niet, maar toen hij haar bericht zag, merkte ik iets aan hem. Zijn ogen lichtten op. Ik vroeg of er iets was, maar hij mompelde dat het iets met werk was. Niets bijzonders. Ik wilde meteen weten hoe die Maud eruitziet. Ik had haar nog nooit gezien, alleen van Lars gehoord dat ze eind twintig is en single.
Toen hij Isa naar bed bracht pakte ik stiekem zijn telefoon. Bij het zien van haar profielfoto kreeg ik onmiddellijk spijt. Lange blonde haren, een oogverblindende lach, felblauwe ogen. Voor ik eraan toe was haar bericht te lezen, kwam Lars met Isa naar beneden om haar nog even welterusten te zeggen. Bij het horen van zijn voetstappen op de trap legde ik zijn telefoon meteen terug.
Als de video is afgelopen, pakt Anne mijn hand vast. Ze zegt dat Lars en ik voor elkaar gemaakt zijn, dat we hier doorheen komen.
*
Nadat dokter Voortman vertelde dat ik kanker heb, hoorde ik Lars een paar keer achter elkaar hè roepen. Normaal gesproken is Lars’ stem laag, op dat moment klonk ’ie hoog, bijna hees.
Daarna werd alles om me heen schimmig, mijn oren suisden. In de verte hoorde ik iemand mijn naam zeggen. En nog eens. Ik herkende de stem van Lars die weer zijn normale toonhoogte had. Pas toen besefte ik dat hij er ook nog was. Dat ik er niet alleen voor stond. Ik kon weer ademhalen.
Met een vastberaden blik knikte hij naar me. Hij ging ervoor zorgen dat het goed kwam.
Hij begon vragen af te vuren op dokter Voortman. Over wat soort tumor ik had, over hoe we een second opinion konden regelen in het Antoni van Leeuwenhoek, welke behandelingen in mijn geval gangbaar zijn en hoe groot mijn overlevingskans was.
Later heeft hij aan mijn internist gevraagd wat ik tijdens de chemo het beste kon eten en drinken. Dat eet- en drinkadvies heeft hij, tot mijn soms grote frustratie, heel precies opgevolgd. Hij kon daar zo goed op toezien omdat hij alleen in mijn herstelweek aan het werk was. Zijn leidinggevende en de bedrijfsarts hadden dat geregeld.
In eerste instantie had de bedrijfsarts ietwat geïrriteerd opgebeld met de vraag waarom Lars zich zo vlak na de geboorte van zijn eerste kind ziek had gemeld. Hij vertelde de man geduldig dat zijn vrouw, de moeder van zijn pasgeboren dochter, de diagnose kanker had gekregen. De arts excuseerde zich meteen, drukte hem op het hart vooral de tijd te nemen en hing op.
Het was fijn dat Lars zo veel bij mij en Isa kon zijn. Tegenover mijn moeder of Anne hield ik de schijn op dat het allemaal wel meeviel. Hij stond erop dat ik vaker aan ze liet merken hoe ellendig het eigenlijk allemaal was. Ik wilde liever sterk overkomen zodat ze zich niet nog meer zorgen gingen maken.
Toen de chemo was afgelopen, vertrok hij wat vaker naar het architectenbureau waar hij sinds zijn afstuderen werkt. Tijdens mijn herstel na mijn operatie ging hij daar weer fulltime aan de slag. Alles was immers achter de rug. Mijn moeder was er om voor mij en Isa te zorgen. Hij kon zonder problemen naar zijn werk. Ik zag ook dat het hem goed deed. Weer onder de mensen, weer eens wat anders dan kanker. Dat ik hem miste heb ik daarom niet zo vaak gezegd.
Als hij nu ’s avonds thuiskomt, gaan onze gesprekken voornamelijk over Isa en zijn nieuwe opdrachten. We hebben het steeds minder vaak over wat we hebben meegemaakt. Als ik erover wil praten reageert hij steeds vaker kortaf. Alsof hij wil zeggen: je bent beter, het is voorbij.
*
Vanachter het raam, waar gouden slingers voor hangen, wordt er vrolijk naar me gezwaaid. Anne staat op de stoep en roept me na, dat het goed was me weer te zien. Ik steek mijn duim in de lucht terwijl ik met grote passen naar mijn auto loop. Het portier trek ik met een harde klap dicht. Als ik de motor start, hoor ik iedereen weer zeggen hoe leuk ze het vonden dat ik er vanavond ook bij was. Dat ze zo blij zijn dat het weer goed met me gaat.
Ik rij via de snelweg terug naar huis. Het is al laat en daardoor rustig op de weg. Alleen een paar rode achterlichten zijn in de verte te zien. Ik zet het volume van de radio harder en geef gas.
Ik kan mezelf wel uitkotsen. Ongelooflijk dat ik heb gezegd dat ik ook blij ben dat het weer zo goed gaat. Het gaat helemaal niet goed. En het komt ook nooit meer goed. Ik heb raar blond donshaar op mijn hoofd en twee nieuwe borsten die voor altijd koud en doof zijn, bedekt met littekens. Hoezo, kanker weg? De kanker heeft voor altijd zijn sporen nagelaten. Ook is mijn menstruatie nog steeds niet teruggekomen. Ik weet nog steeds niet of ik ooit nog een kind kan krijgen. Bovendien ben ik doodsbang dat de agressieve tumor die ik had, toch is uitgezaaid. Dat ik alsnog van alles en iedereen afscheid moet nemen. Iedere nacht schrik ik na een nachtmerrie zwetend en met hartkloppingen wakker. Maar dat zeg ik niet. Het moet allemaal goed gaan.
Ik trap het gaspedaal verder in. In mijn hoofd galmt het deuntje van Stayin’ Alive nog steeds na. Het klonk tijdens het feest keihard uit de speakers. Iedereen danste en zong mee met de Bee Gees, behalve ik. Leunend tegen de vensterbank nam ik een slokje van mijn wijn, keek naar een vriend die een sigaret opstak en zag hoe een paar anderen joelend door de kamer zwalkten omdat ze weer eens te veel hadden gedronken. Anne liet een confettikanon ontploffen. Goud en zwart gekleurde reepjes papier schoten met een vaart omhoog voordat ze langzaam naar beneden dwarrelden. Iedereen begon te juichen.
Ik dronk mijn glas in een teug leeg. Vroeg me opeens af wie in deze ruimte het langst zou blijven leven. Voor ik het wist stelde ik een dodenlijst op. De ranking bepaalde ik op basis van leeftijd, beroep, gezondheid en levensstijl. Kwam iemand in aanmerking voor een vroegtijdige dood, dan plaatste ik in gedachten een rood kruis boven het hoofd van de desbetreffende persoon. Vier vrienden staan nu op mijn lijst. Ikzelf sta er ook op, met stip bovenaan.
Nadat mijn dodenlijst compleet was, liep ik naar de keuken om mijn glas wijn bij te vullen. Tijdens het ontkurken van de wijnfles, kwam Marcus plotseling naast me staan. Hij begon meteen te klagen over zijn nieuwe bed. De lattenbodem ervan lag scheef waardoor hij niet meteen kon slapen. Hij kon wel janken. Janken om een scheve lattenbodem. En dat tegen een kankerpatiënt vertellen. Heel even speelde ik met de gedachte om de fles wijn op zijn hoofd stuk te slaan.
Inmiddels staat de snelheidsmeter op 140 kilometer. Dat wordt straks een fikse boete. Jammer dan. Van een geldboete ga je niet dood. Van te hard rijden wel, net zoals mijn vader. Misschien is dat wel de beste oplossing voor alles. Ik heb geen zin om af te wachten of het allemaal niet voor niets is geweest. Ik wil zeker weten dat ik oud word. Het vreet aan me om Isa te knuffelen en niet te weten of ik haar wel zie opgroeien. Ze raakt steeds meer aan me gehecht en wie weet ben ik er over een tijdje niet meer. Waarom haar dat aandoen? Waarom er niet meteen mee stoppen?
Ik geef nog meer gas en haal net voor de afrit een auto in. Ik hoor getoeter als ik zonder richting aan te geven afsla en hard op de rem trap. Met piepende banden scheur ik door de bocht. Het stoplicht dat net op rood springt, negeer ik. Als een gek race ik mijn woonwijk in.
Als ik op de parkeerplaats voor mijn huis ben klopt mijn hart in mijn keel. Mijn handen zitten om het stuur vastgeklemd. Het begint te regenen. Grote druppels vallen naar beneden en tikken hard op de autoruiten. Een deur valt dicht. In mijn achteruitkijkspiegel kijk ik naar de buurman die verscholen onder zijn paraplu zijn hondje uit laat. Zonder op of om te kijken stap ik uit en loop door de stromende regen naar huis.
*
Het zeewater stort zich met iedere golf op het strand. Het sijpelt tussen het zand door dat vochtig blijft en glanst onder de felle zonnestralen. Kinderen spelen tussen de golven. Even verderop bestellen mensen een drankje. Ik kijk hun kant op en dan zie ik dat de twee ligbedden naast me nu ook bezet zijn door een jong stel.
De vrouw heeft lang rood haar dat ze over haar schouders zwiept als ze haar lippen tuit voor de zoveelste selfie. Als ze daarmee klaar is begint ze haar bikinitopje los te maken. Haar volle borsten schudden een beetje als ze uit de top worden bevrijd. Mijn adem stokt. Het is maanden geleden dat ik voor het laatst van zo dichtbij echte borsten heb gezien. Ze begint ze langzaam in te smeren. Haar lichtroze tepels worden langzaam hard, schaamteloos. Als ze klaar is, gaat ze op haar rug liggen. Haar borsten zakken niet in, blijven perfect rechtop staan met gezwollen tepels die glimmen van de zonnebrandcrème. Ze doet haar ogen dicht, haar vlees volkomen ontwapend in de etalage. Mijn bloed kookt en met elke graad Celcius erbij word ik meer naar die knalroze tepels getrokken. Ze staan als kleine middelvingertjes overeind.
Snel speur ik de omgeving van het strand af in de hoop een waarschuwingsbord te vinden waarop staat dat het verboden is om hier onbedekt met zulke borsten te liggen. Dan zou ik die trut sommeren onmiddellijk haar bovenstukje aan te trekken.
*
Ik sta in een operatiehemd in mijn ziekenhuiskamer. De plastisch chirurg zit voor me op een uitklapbare stoel. In zijn hand heeft hij een zwarte merkstift. Ik moet mijn operatiehemd van hem uitdoen zodat hij de operatie kan voorbereiden. Ik laat het hemd van mijn bovenlichaam en armen afglijden. Lars staat achter de chirurg en hij neemt het hemd van me aan. Ik sta nu alleen in mijn slipje voor ze. De arts begint met de stift zwarte stippellijnen, strepen en pijlen op mijn borsten te tekenen.
Alsof ik niet besta.
Lars kijkt zwijgend maar geconcentreerd toe, zoals bij alle andere doktersafspraken. Hij mist niets en hij zal vragen gaan stellen als iets niet duidelijk is. Nu slikt hij alleen even. Of ik gehecht ben aan een moedervlek, vraagt de arts. Ik kijk naar mijn borsten en vraag me af waar hij het over heeft. Als hij nu gevraagd had of ik gehecht ben aan ze, had ik dat logisch gevonden. Maar een moedervlek? Hij omcirkelt met zijn stift de moedervlek aan de zijkant van mijn rechterborst. Nee, zeg ik nors. Hij zegt dat hij de vlek ook verwijdert. Anders komt de moedervlek zo prominent in beeld en dat is zonde.
Dat is zonde. Ik laat de woorden op me inwerken. Ik zou hem willen vertellen wat pas echt zonde is, maar hou me in. Hij wil alleen maar zijn werk goed doen. Hij draait de dop weer op de stift en zegt dat we elkaar weer zien in de OK. Ik trek mijn operatiehemd weer aan. Op de een of andere manier weet ik hem nog op een normale manier gedag te zeggen.
Ik ga op het ziekenhuisbed liggen. Lars kom naast me zitten en pakt mijn hand vast. We zeggen niets tegen elkaar. Er valt niets meer te zeggen. We hebben al voordat de artsen de amputatie voorstelden, besloten dat deze operatie het beste is. Lars heeft zelfs gezegd dat hij me liever zonder borsten heeft, dan met borsten die me levensbedreigend ziek kunnen maken.
Sinds de diagnose heeft hij ze met geen vinger meer aangeraakt. Wat jammer dat we niet meer van mijn borsten genoten hebben. Straks kan het niet meer. Over een paar uur zijn ze weg en ben ik ze voor altijd kwijt. Ik staar door het ziekenhuisraam naar buiten als ik tegen mijn tranen vecht.
Twee verpleegkundigen komen binnen. Ze gaan bij het voeteneinde van mijn bed staan en zeggen dat het tijd is. Ik knik en kijk naar Lars. Hij kijkt met een vies gezicht naar mijn borsten en zegt dat hij blij is dat die rotzooi nu eindelijk wordt weggehaald. Ik duik wat dieper onder het dekbed en leg mijn handen op mijn warme borsten. De verpleegkundigen halen het bed van de rem. Ik kijk naar het plafond en ik zie de tl-verlichting in lange strepen boven me langs glijden. Lars loopt naast me. De verpleegkundigen praten met me, ineens moeten ze hard lachen. Ik weet niet waarom.
We maken een bocht en mijn bed wordt een lift in gereden. Daar ga ik dan. Langzaam loopt er een traan langs mijn wang. Een verpleegkundige zegt dat ik een lieverd ben terwijl ze haar hand op mijn schouder legt. Lars knuffelt me. Dan word ik de gang voor de OK ingereden. Lars geeft me een zoen op mijn mond en zegt dat hij van me houdt. De klapdeuren gaan dicht en dan ben ik alleen met de verpleegkundigen die me richting de OK duwen.
Ik staar naar het plafond terwijl ik mijn borsten heel stevig beetpak.
*
Nergens staat dat het verboden is om topless te zonnen. Opgefokt draai ik me weer om naar dat wijf. Mijn blik wordt meteen naar haar tieten getrokken, met harde roze tepels alsof het zuigsnoepjes zijn. Tegelijk ben ik doodsbang dat ze me ziet loeren. Ik kijk naar mijn nieuwe borsten die verborgen zijn onder mijn bandeautop. Mijn ogen worden groot als ik zie dat mijn topje iets is afgezakt. Een stuk litteken steekt boven de stof uit. Snel, zodat niemand het ziet, trek ik het op. Als mijn vingertoppen langs mijn borsten gaan, huiver ik. De huid ervan is het enige wat hier koel is.
Ik buig mijn hoofd, doe mijn ogen dicht en stel me voor dat ik verdwijn onder de golven en weg drijf. Met iedere golf een stukje verder van hier. Ik hoor kinderen schaterlachen. Ik open mijn ogen en wil het uitgillen. Op het water slaan. Schreeuwen.
Tegenwoordig ga ik als eerste naar boven als het tijd is om naar bed te gaan. Als Lars nog in de badkamer staat om zijn tanden te poetsen, lig ik al in bed met het dekbed opgetrokken tot aan mijn kin. De lichten in de slaapkamer laat ik sinds de operatie uit. In het donker lig ik te wachten tot Lars de slaapkamer binnenkomt. Met mijn handen op mijn borsten die hard en koud zijn. Het kost me moeite om te herinneren hoe het was toen ze nog zacht en warm waren. Iedere avond probeer ik me het voor de geest te halen. Ik wil het niet vergeten want dan is dat deel van mezelf ook voor altijd weg.
Als Lars op de tast in bed stapt, blijf ik op mijn kant liggen. Ik wacht gespannen af tot hij vraagt of ik bij hem wil liggen. Ik durf het niet. Vraag me af hoe het zou zijn als hij mijn nieuwe borsten aanraakt.
Het zou niet de eerste keer zijn. Hij kent mijn lichaam. Hij heeft mijn wonden verzorgd, de hechtingen gecontroleerd, altijd alert of het met de genezing goed ging. Hij heeft nooit tegen me gezegd dat hij me nu minder mooi vindt of dat het jammer is dat mijn borsten zijn geamputeerd. En toch is het net alsof ik hem met mijn borstkanker verraden heb. Dat ik expres iets van hem heb afgepakt in de wetenschap dat ik het nooit meer terug kan geven.
Ik heb dat nooit tegen hem durven zeggen. Hij doet op zijn beurt alsof er niets aan de hand is en praat er niet meer over. Alsof hij mijn kanker en alles wat het heeft vernietigd, zo dood kan zwijgen. De stilte is als een enorme oceaan tussen ons in komen te staan. Of we die afstand ooit gaan overbruggen weet ik niet.
Zo had ik het genezen zijn niet voorgesteld. Soms ga ik nog liever dood dat af te wachten of al mijn behandelingen wel de moeite waard waren. Isa is de enige die me nog hier houdt. Alleen als ik bij haar ben is het niet alsof ik verdrink in het normale leven. What doesn’t kill you makes you stronger, zei Anne eens tegen me. Het is gelul. What doesn’t kill you makes you wish you were dead.
*
Ik zit halfnaakt op een onderzoekstafel te wachten op dokter Voortman. Een felle onderzoekslamp schijnt op mijn bovenlichaam. Lars staat voor me. Zijn krullen zitten in de war. Zijn nieuwe, staalblauwe pak dat hij vanochtend speciaal voor een belangrijke presentatie heeft aangetrokken, hangt doelloos om hem heen. Hij stuurt een bericht naar Maud. Dat het helemaal mis is, hij niet naar de pitch komt of ze dat aan de rest van het team wil doorgeven.
Als hij zijn telefoon opbergt barst hij ineens in tranen uit. Bijna smekend zegt hij dat ik wel bij hem en Isa moet blijven. Ik pak hem vast. Ik vertel dat ik natuurlijk bij ze blijf en dat ik nog lang niet van plan ben om dood te gaan. Moet toch wat zeggen.
Dokter Voortman heeft me gehoord, zegt dat ik een heel goede instelling heb en begint aan het onderzoek van mijn oksels. Hij drukt hard met zijn vingertoppen in de binnenkant van mijn rechteroksel. Ondertussen zegt hij dat positief blijven het allerbelangrijkste is. Zijn stem klinkt als een vreemde echo, heel ver weg in de ruimte.
*
Lars heeft als verrassing een massage voor ons geboekt. Toen hij het me vanochtend tijdens het ontbijt vertelde liet ik van de schrik mijn bestek uit mijn handen vallen. Het geklater klonk tot ver door in de ontbijtzaal, een paar andere gasten keken verbaasd mijn kant op. Een ober liep meteen naar me toe en dekte opnieuw mijn kant van de tafel. Met een rood aangelopen gezicht zei ik thank you en wist even niet welke kant ik op moest kijken.
Snel keek ik naar buiten waar mijn blik als vanzelf naar de heldere, turkooisblauwe zee werd getrokken die even verderop lag te schitteren. Ik stelde me de rust en stilte onder het water voor, hoe gewichtloos ik daar zou zijn tot Lars mijn hand pakte en vroeg of het wel ging. Hij zei dat ik me echt geen zorgen hoefde te maken. Dat het allemaal wel goed zou komen. Ja, zei ik boos en trok snel mijn hand terug, jij hebt lekker makkelijk praten. Als jij je daar moet uitkleden, is er niets aan de hand. Hij antwoorde dat ik daar niet zo veel over na moest denken en de massage vast heerlijk zou vinden. Gewoon verstand op nul en lekker gaan ontspannen.
Ik had op allerlei manieren kunnen reageren. Ik had met mijn vuisten op de tafel kunnen slaan, misschien wel de gedekte tafel omvergooien, het glas sinaasappelsap over zijn hoofd leeg kunnen gieten, de glazen tegen de muur smijten, schreeuwen dat ik er genoeg van heb dat hij me maar blijft vertellen wat ik moet doen of welke gevoelens ik moet hebben. Dat bepaal ik verdomme zelf wel.
Maar ik zag bij alle opties die ik bedacht had ook alle andere gasten in de ontbijtzaal voor me. Die zouden me met grote ogen aankijken, met hun hand voor hun mond iets in elkaars oor fluisteren. Een oordeel vellen.
Mijn voorhoofd begon te tintelen. Ik staarde trillend van woede weer naar de zee. Ik klemde mijn handen om de rand van de tafel, haalde diep adem en hield met een zwaar bonkend hart alles in, bang om weer de sfeer te bederven. Ik vond ook dat ik me niet zo aan moest stellen. Het is lief dat hij dit geregeld heeft. Bovendien zijn er meer vrouwen zoals ik. Die zullen vast ook weleens een massage nemen. Dan moet ik dat toch ook wel kunnen.
Toch ben ik nog steeds gespannen als we in de spa zitten te wachten. Lars zegt dat ik lekker moet gaan genieten voordat hij meeloopt met een masseur. Ik mag met een masseuse mee. Van haar krijg ik een witte, katoenen badjas en een paar instructies die ze vooral gebaart vanwege haar gebrekkige Engels. Ik moet me helemaal uitkleden op mijn slipje na. Mijn kleding mag ik in de kleedkamer laten hangen.
Als ik me heb uitgekleed, blijf ik in het kleedhokje staan. Ik weet dat ik eruit moet stappen omdat ik zo een massage krijg. Iets waar ik normaal gesproken dol op ben. Nu is het net of ik op de hoogste duikplank sta en heel even over de rand gluur om te kunnen peilen hoe hoog het precies is. Durf ik in het diepe te springen of trek ik me terug?
Ik hou de kraag van mijn badjas stevig vast en staar naar het plafond. Hoe gaat de masseuse reageren als ze me mijn borsten ziet? Ik weet dat ik niet de enige vrouw ben die er zo uitziet. Het is vast niet de eerste keer dat ze een borstreconstructie ziet. Het is alleen voor mij nog nieuw. Ik weet niet hoe ik ermee om moet gaan. Moet ik het van tevoren zeggen dat mijn borsten geamputeerd zijn of hou ik mijn mond? Ik trek aan het koord van mijn badjas en leg er een knoop in.
Ik hoor de plastisch chirurg weer zeggen dat je met borstprotheses alles kunt doen. Daarna noemde ze, vermoedelijk om het een beetje luchtig te houden, dingen als parachutespringen, bergbeklimmen en diepzeeduiken. Over voor het eerst je gereconstrueerde borsten aan iemand tonen, heb ik de chirurg nooit gehoord.
Misschien is het gewoon een kwestie van doen. Ik laat mijn badjas los en recht mijn schouders. Daar ga ik dan. Langzaam loop ik uit het kleedhokje. De masseuse wijst naar de massagetafel. Ik wil haar niet laten schrikken, dus vertel ik in het Engels dat mijn borsten weg zijn. Ze zegt alleen dat ze geen Engels spreekt. Omdat ik haar niet wil laten schrikken, probeer ik haar weer uit te leggen wat er aan de hand is. Ik wijs met mijn wijsvingers naar mijn borsten en maak, bij gebrek aan beter, een wegwerpgebaar.
Ze knikt en gebaart weer naar het massagebed. Oké, ik heb het geprobeerd. Eens moet de eerste keer zijn. Dan nu maar bij iemand die ik waarschijnlijk nooit meer zal zien. Ik hou mijn adem in en open langzaam mijn badjas. Ze kijkt naar mijn nieuwe borsten met de littekens en zonder tepels. Ze zegt niets, gebaart opnieuw naar het bed. Ik ga onhandig op mijn buik op het massagebed liggen. Ze giet wat warme olie op mijn rug. Ze legt haar zachte handen op mijn huid. Ze glijden langzaam over mijn rug.
*
‘Bij ABBA ga je onder narcose,’ zegt de anesthesist lachend tegen me als ik op de operatietafel ga liggen.
Ik probeer net zo enthousiast terug te lachen als ik de Top 2000-playlist die op de laptop van de anesthesist staat, afspeur. Mijn hart begint als een razende te kloppen als ik zie dat Waterloo al het volgende nummer is.
Als ik op mijn rug lig, wordt mijn operatiehemd door de anesthesist ruw naar beneden getrokken om mijn borstkas met plakkers en snoeren aan allerlei apparatuur aan te sluiten. Mijn linkerarm met infuus wordt stevig beetgepakt en verplaatst naar een armlegger. Daarachter staan twee artsen die mijn dossier bestuderen. Op een verlichte wand hangen foto’s van de tumor. De artsen wijzen ernaar, zeggen iets wat ik niet versta en onderstrepen iets in mijn dossier.
Opeens zie ik vriendelijke maar vastberaden ogen boven een mondkapje. Mijn oncoloog. Ze zegt dat ze goed voor me gaat zorgen. Dat ik weer beter ga worden. Dat ik straks helemaal gezond voor mijn baby ga zorgen. Denk daar maar aan, zegt ze terwijl ze mijn rechterhand vasthoudt. Ik vraag of ze bij me wil blijven en me alsjeblieft niet alleen wil laten.
In plaats van mijn oncoloog zie ik ineens een ander gezicht dat half bedekt is door een operatiekapje. Een vreemde stem zegt dat ik zo onder narcose ga. Ik wil moedig zijn en laten zien dat ik het kan, maar ik ben bang. Ik wil niet alleen zijn. Niet nu. Ik vraag of iemand alsjeblieft mijn hand wil vasthouden. Natuurlijk, hoor ik iemand zeggen en opeens is er een hand in de mijne. Ik grijp de hand vast alsof het een lifeline is. Ik ruik de geur van een plastic beademingskapje. In mijn linkerarm wordt een witte vloeistof gespoten. De klanken van ABBA’s Waterloo en de felle lichten van de operatielamp verdwijnen langzaam als iemand bij mijn oor fluistert.
‘Denk maar aan iets leuks.’
*
Mijn moeder heeft Isa voor haar geboorte een muziekdoosje gegeven. Het is van hout gemaakt en heeft een kleine, donkerblauwe geverfde zeilboot met witte, katoenen zeilen bovenop. Aan de zijkant van de boot staat in sierlijke, gouden letters Soliton geschreven. De naam van de boot waarmee mijn vader en ik een week langs de Zuid-Franse kust hebben gevaren.
Ze glimlachte met tranen in haar ogen naar me voordat ze het cadeau aan me gaf. Toen ik haar vragend aankeek, kwam ze dichtbij me staan en zei dat papa met dit cadeau toch een beetje bij mij en Isa is. Ik wist meteen wat ze bedoelde. Nieuwsgierig maakte ik het cadeaupapier los. Mijn mond viel open bij het zien van de zeilboot.
Ik pakte het muziekdoosje op en begon voorzichtig aan het zwengeltje te draaien. De zeilboot bewoog langzaam op en neer en ik hoorde de melodie van Beyond the sea. Het liedje dat mijn vader iedere avond voor me zong vlak voordat ik naar bed ging. Iedere keer als hij de cd-speler aan deed, huppelde ik naar hem toe. Ik wist dat we weer samen hand in hand gingen dansen en hij zou gaan zingen. Ik weet nog dat ik mijn zijn stem de allermooiste vond, nog mooier dan die van Bobby Darin.
Tijdens het stuk waarbij de blaasinstrumenten door de geluidsboxen schalden, tilde hij me altijd op en zweefde ik gierend van de lach in zijn armen door de woonkamer. Mijn moeder keek dan altijd glimlachend naar ons. Af en toe riep ze dat mijn vader niet zo wild moest doen omdat ze bang was dat ik zou vallen, het ging altijd goed.
Nadat het stuk met de blaasinstrumenten voorbij was, gaf hij me snel een kusje op mijn neus voordat hij weer verder ging met zingen. Vol bewondering bekeek ik hem. Mijn vader is de allerleukste en allerbeste van de hele wereld, dacht ik altijd trots. Ik wenste iedere avond opnieuw dat het liedje nooit zou stoppen.
Toen ik de melodie weer via het muziekdoosje hoorde, begon ik automatisch de tekst van Beyond the sea te zingen. Mijn moeder sloeg haar arm om me heen en begon zachtjes mee te neuriën. Toen het liedje klaar was, hielden we elkaar even stevig vast. Met mijn rechterhand veegde ik een traan weg. Snel zei ik dat ik door alle gebroken nachten gewoon heel erg moe ben. Ze hield me dicht tegen zich aan en zei lieve schat tegen me. Lars sprak precies de woorden die ik dacht: het muziekdoosje is het mooiste kraamcadeau dat Isa heeft gekregen.
Ik heb het op haar kamer gezet. Voordat Isa gaat slapen zet ik het muziekdoosje aan en dans ik met haar in mijn armen op de tonen van de muziek. Het is voor mij het heerlijkste moment van de dag. In mijn eigen bubbel samen met Isa en het liedje van mijn vader. Na de laatste klanken leg ik haar in haar ledikantje. Ze bekijkt me dan aandachtig met haar grote blauwe ogen. Ik ben vlakbij je, zeg ik tegen haar. Jij mag nu lekker gaan slapen en dan zie ik je morgen weer.
Dat tegen haar zeggen kost me steeds meer moeite. Sinds ik weet dat ik kanker heb, weet ik dat de woorden dag na dag hun kracht verliezen. Ik vraag me af of ze dat ook beseft als ze me zo indringend aankijkt. Ik geef haar een kusje op haar voorhoofd en raak met mijn handen even haar wangetjes aan. Daarna zeg ik altijd zachtjes welterusten.
Nu ik te ziek ben van de chemo, brengt Lars Isa naar bed. De klanken van het muziekdoosje dringen vanuit de babykamer mijn slaapkamer binnen. Als ik ze hoor, krimp ik ineen. Met mijn handen voor mijn oren en mijn ogen stijf dicht, probeer ik te vergeten dat ik iedere dag opnieuw mijn belofte aan haar verbreek.
Na haar geboorte heb ik haar toegefluisterd dat ik er altijd voor haar zou zijn. Iedere keer als ik naar het ziekenhuis moet en haar bij mijn moeder achterlaat, achtervolgen de woorden mij. Ik heb mezelf daarom aangeleerd mijn schuldgevoelens tijdens de autorit naar het Antoni van Leeuwenhoek uit te schakelen. Er niet meer over na te denken. Het is niet anders, prevel ik tegen mezelf. Beter worden is nu het allerbelangrijkste.
Op de terugweg neem ik me voor alle tijd voor haar te nemen maar de waarheid is dat ik vaak te moe, te ziek of te geprikkeld ben om echt van haar te genieten. Vandaag is ook zo’n dag. Ik heb haar de fles gegeven en daarna wilde ik nog even met haar knuffelen. Al na vijf minuten trok ik het door die kloterige bijwerkingen van de chemo niet meer en moest ik haar weer loslaten.
Lars legt haar in bed en ze begint meteen te huilen. Ze slaapt sinds een paar weken niet meer door terwijl ze daarvoor heel goed sliep. Ik verwijt het mezelf dat ze zo slecht slaapt. Sinds ik kaalgeschoren ben, is ze onrustig.
Tijdens het bezoek van de kapper weigerde ze voor het eerst te gaan slapen. Pas toen mijn moeder met Isa op haar arm voor me was gaan staan werd ze rustig. Ze heeft me tijdens het wegscheren van mijn haar onafgebroken aangekeken met haar grote blauwe ogen. Toen de kapper klaar was en de tondeuse opborg, viel ze pas in slaap. Bij het consultatiebureau had ik me nog huilend afgevraagd of ze me nog wel zou herkennen als ik helemaal kaal zou zijn. Ik had nooit gedacht dat mijn dochter van een maand oud bij me zou willen blijven toen mijn haar eraf gehaald werd. Dat ze me aan zou blijven kijken met die prachtige helderblauwe ogen. Het is een herinnering die ik nooit zal vergeten. Toch snijdt haar blik me dwars doormidden.
Sinds de diagnose ben ik er amper voor haar. Hoe moet het als ik beter ben, wil ze me tegen die tijd nog wel kennen? Heeft ze dan niet liever Lars of mijn moeder om haar heen? Door mijn ziekte wordt mijn band met haar vast nooit sterk genoeg.
De consultatiebureauarts zei dat ik me geen zorgen moet maken om mijn band met Isa. Dat ik het juist prima doe. Dat ik de behandelingen en afspraken moet zien als een investering in de toekomst. Een toekomst waar Isa en ik samen zijn.