Over mij

“Die andere ziekte”

En dan had ik ook nog “die andere ziekte”, voegde de praktijkondersteuner me bij het invullen van mijn antwoorden op een vragenlijst voorzichtig net niet fluisterend toe, alsof ze met vuur speelde, iets ongehoords zei, bij de eerste afspraak in de huisartsenpraktijk om met medicijnen en anders denken over roken mijn nicotine verslaving te onderdrukken, bij voorkeur af te zweren.

“Hoezo…… andere ziekte…..? Waarom zegt u niet gewoon kanker”, probeerde ik zo rustig mogelijk te vragen. Niettemin leek mijn antwoord dreigend over te komen. Logisch: ik kookte van binnen. Op roddeltoon over mijn "andere ziekte praten…………. 

Ze schrok. Het bracht haar duidelijk in verlegenheid. Ze hakkelde van de ene verontschuldiging in de andere. Wat me vooral stoorde was haar argument dat “je mensen met die ziekte misschien kwetst” door het te benoemen. Kennelijk is de schaarste aan woorden een reden voor de in het nauw gedreven praktijkondersteuner debet aaan dat verkeerde synoniem ‘Die andere ziekte…..’ Of de naam van ziekte gebruiken als scheldwoord.

Misschien? Kwetsen? Hoezo? Wat bestaat moet je gewoon accepteren en de benaming er van gebruiken, te beginnen in de spreekkamers…… Het woord vermijden is toch de ziekte ontkennen?
Ik antwoordde kortaf: “Iemand heeft het gewoon”. Het woord is ‘kanker’ of wat mij betreft ‘tumor’. En het is minstens  sneu voor de patiënten om die terughoudendheid te ervaren bij medische professionals. Kanker is een ernstige ziekte. Acceptatie er van een voorwaarde. In het totale proces vanaf de tijding tot en met de behandeling en de prognose er na, moet in dat proces je eigen stem in het onbegrijpelijke vinden.Op jezelf blijven buiten de ontkennning, zoals blijkt dat zelfs vrienden je mijden.
Ik was zelfbewust geworden. Er was kanker aan mijn anus vastgesteld en daar moest ik mee leven met in gedachte een genezingskans van tachtig procent. En die twintig procent telt uiteraard ook. Die twintig procent kan het proces naar de dood inluiden. “Kijk de dood in de ogen dan hoef je niet vrezen wat komt”, fluisterde ik mezelf in.  En daardoor zelfgeruststelling opdoen er mee aan de slag gaan, 

“Benoem het dan als kanker, verdomme’, dacht ik maar bleef kalm. Mijn gedachte hinkelde van het ene argument naar het andere. Ik kon even geen empathie opbrengen en zweeg. Ik stelde me voor dat een lichaamsdeel geamputeerd zou moeten worden en dat de arts me met een smoes de narcose in zou drijven en ik het gemis pas bij het ontwaken uit de anesthesie zou merken…..
Uiteindelijk – na een korte stilte - bedacht ik dat zij in de medische wereld toch beter moeten weten en hun patiënten kennen uit de verslagen, vastgelegd in hun computer…. Kanker wordt inderdaad gezien als een K-woord, op hetzelfde nivea als K-wijf en L de behanger.  Ik schommelde in een ja-nee doolhof.
Ik was licht geraakt in die periode vlak na de laatste bestraling door allerlei bijwerkingen. Daar had ik rekening mee moeten houden. . Ze zat immers ook vast in het systeem van terughoudendheid. Daartegenover staat dat als ik ‘s ochtends in de spiegel kijk ik me mezelf begroette met “Goedemorgen kankerlijer”. En dat zal niet iedereen met kanker doen, in mijn fase waarin nog geen officiële verklaring van genezing is genoemd.

Dat ‘beter weten’ bestaat vooral uit openheid. Eerlijk zijn tegen iedereen en vertellen wat je mankeert, adviseert een kankersite op internet. Daartegenover staat dat je afstand voelt. Wellicht gevoed door medelijden, geen houding kunnen innemen tegen een patiënt die mogelijk overlijdt. Maar toch…….. Ineens onderga je het gevoel er niet meer bij te horen. Het slachtoffer dat niet meer serieus hoeft te worden genomen. Kennissen in je indirecte omgeving lijken in een boog om je heen te lopen en tonen ogenschijnlijk vluchtgedrag. Daarnaast geeft de pandemie corona ze een ogenschijnlijk waarachtige smoes. Beide ziektes dragen een doodsboodschap. Toch benoem je corona en kanker spreek je uit als die andere ziekte. Tevens wordt je achterdochtig als de zoveelste persoon je passeert met een neerbuigend ‘hoi:  en zich duidelijk zichtbaar uit de voeten maakt.
“Koffiedrinken bij jou lijkt me niet zo verstandig in verband met de pandemie…..”, wuifde een vriend de uitnodiging weg. Ik vermoedde een andere reden…...

Toegegeven: ik stond niet in het rijtje ‘ten dode opgeschreven’. De oncoloog voegde bij de bespreking voor de  33 bestralingen met twee keer vier dagen “aanvullende chemo” er aan toe  dat mijn anuskanker zonder uitzaaiingen “behandelbaar zou kunnen zijn”. Maar het was nog altijd “zou kunnen…...”. Toekomende tijd met een vraagteken. De terughoudendheid tegenover kankerpatiënten zonder een rooskleurige horizon lijkt als natrappen en drijft je de eenzaamheid in. Je wordt al ontkent terwijl je nog leeft.
Pfff. En dat terwijl kanker al sinds de dertiende eeuw (1240 na chr) bekend is.

Ik onderging de behandeling. Moest! Om erger te voorkomen. Maar ook als een uitdaging. Als leren vliegen. Op avontuur in een andere dimensie. Uiteindelijk wacht de dood toch wel. Dat stond al vast toen ik werd geboren. Sartre relativeerde het vertrek uit het leven nadrukkelijk in zijn boek De Muur, waarin hij de gemoedstoestand van krijgsgevangenen  de nacht voor de executie beschrijft.
Ik maakte er van: Ik werd huilend geboren en zal lachend sterven.

Of me dat laatste zal lukken? Ik stond oog in oog met de dood, dacht er over. Filosofeerde van hot naar her. Balanceerde tussen berusting en onrust. Heb uiteindelijk met overtuiging een euthanasieverklaring aangevraagd en ingediend en met de wetenschap gecontracteerd dat ze mijn toch al dode lijf mogen gebruiken voor onderzoek. Mijn dode lijft hoef niet bewaard te worden in een kist of in processie vervoerd naar een altaar in een crematorium. Laat de studenten medicijnen er maar in wroeten en wijzer worden.