Samen

In mijn vorige blog heb ik geschreven dat - door mijn ziekte - mijn angsten, onzekerheden en twijfels bij mij ook door werkten in mijn beleving van onze relatie. Ik was gewoon bang dat het te veel zou worden; dat je relatie er niet tegen kan. Nogmaals, je vraagt er niet om. Je gaat er gewoon aan twijfelen. Zoals aan zoveel. Het komt op in je hoofd en je krijgt het maar er maar niet uit. Tegen beter weten in. Tegen alles in wat je zou willen. En dat gebeurde dus bij mij ook over onze relatie. Dat terwijl er nooit iets is gebeurd waardoor je zou moeten gaan twijfelen aan onze liefde. Het enige was misschien dat je leest dat sommige relaties er niet tegen bestand zijn.

Je houdt nog zielsveel van je vrouw en zij reageert alleen maar bevestigend. Toch twijfel je. Is het echt? Doet ze alleen maar omdat ik ziek ben? Waarom deed je toen zo? Vraag me niet waarom. Mijn vrouw begreep het ook niet. Sterker, ik denk nu dat mijn twijfels haar ongelukkig maakten. Wat kon zij meer doen dan ze al voor me deed.
Ik begon in die tijd ook steeds meer dingen uit het verleden naar boven te halen. Niet alleen over ons maar ook over mensen die je vroeger hebt gekend en waarvan je zou willen weten hoe het met hen is, je oude klasgenoten, je allereerste verliefdheid. Over je ouders. Over situaties die je zelf of samen hebt meegemaakt. Als het herinneringen waren die mijn vrouw ook had, wilde ik weten of zij daar dezelfde beleving bij had. Ik zocht de brieven op die ik van van mijn vrouw kreeg toen ik in dienst zat om ze weer te lezen. Mijn vrouw vond dat ik te veel naar dingen in het verleden keek. Ik zou naar de toekomst moeten kijken, onze toekomst. Maar volgens mij hoort dit gewoon bij de ziekte. Het is zo’n definitieve ziekte dat je nu zeker weet dat het verleden groter is dan de toekomst. En dan wil je uit dat verleden weten wat leuk was, wat niet leuk was, waarom dit, waarom dat? Het was ook of je jezelf een spiegel voor hield. Je zag je zelf, niet alleen je uiterlijk, maar met alle gebeurtenissen die in je hoofd spelen.

Dat is niet omdat het verleden opeens belangrijker is dan de toekomst. Ik denk dat je het doet om al die herinneringen te duiden, defintief vast te leggen, te verankeren. Dan kan je ze laten rusten, niet doorstrepen, maar laten rusten. Dan heb ik het vooral over herinneringen die de buitenwereld raken.

Al pratend, denkend, voelend gaat dan die twijfel gelukkig toch weg. Het is een proces waar je blijkbaar doorheen moet. Samen zijn we daar al een heel eind mee. Of het klaar is? Ik weet dat niet. Want er is zo veel. Maar met zijn tweeën nemen we ook dan die hobbels weer. Maar samen kijken we nu naar de toekomst. En dat is heus niet altijd makkelijk. Zo stonden we deze zomer op de laatste dag van de vakantie aan de kust in Bretagne naar de zee te kijken. De tranen schoten ons in de ogen. Zou dit volgend jaar weer kunnen?

Aan mijn eigen vrouw heb ik veel herinneringen. Een hele mooie, tedere herinnering die ik nooit vergeet, de allereerste herinnering over hoe ik haar heb leren kennen. Ik kende haar broer, een klasgenoot. Zo hebben we elkaar een paar keer ontmoet. Verjaardagen, een popconcert en gewoon. Ik zag dan een mooi, heel lief meisje, dat toch wel vaak naar me toe kwam, begon te praten. Achteraf bleek dat zij, zoals ze mij later vertelde, bijna direct op mij verliefd was geworden. Nerd als ik was; ik had haar verliefdheid niet door. Ik zag het niet.
Bij mij duurde het langer voordat dat ook bij mij kwam. Maar in mijn beleving begon ik op iemand verliefd te worden die voor mij onbereikbaar was. Zij had al een jaar in Amsterdam de lerarenopleiding gevolgd en zou haar tweede jaar in gaan. Dat midden in die bruisende studentenstad. En daar zit ik dan, nog op de middelbare school in Eindhoven met een herexamen in mijn maag en daarna nog minimaal een jaar in militaire dienst. Ik wist dus niet wat ik er mee moest; probeerde het van mij af te houden; dacht dat dit toch niet zou kunnen; wat moet ze met mij?
Het was dat een iemand, die blijkbaar van meer wist, mij vertelde wat zij voor mij voelde. “Zie je dat dan niet?” zei hij. Nee, ik had het dus niet gezien. Maar dacht wel “ Zou het waar zijn, kan het waar zijn?” Dat deed hij vlak voor een eindexamenfeest waar iederen voor het laatst zou samen komen. Daarna zou iedereen zijn vleugels uit slaan. De kans dat ik haar daarna nog zou zien was klein. Ik ging toch wel met een raar gevoel in mijn buik, maar ook in mijn hoofd, naar het feest. Ik durfde niet direct naar haar toe te gaan. Dus even naar die en dan weer naar die. Uiteindelijk stonden we toch samen in een groepje. Er werd gelachen en gekletst. Ik ging naast haar staan en tikte haar op haar arm: “ik wil graag met je praten”. Ze ging meteen mee. We liepen weg van het groepje. Naar buiten. We keken elkaar in de ogen. Praten was niet meer nodig. Iedereen die verliefd is geweest moet dat fantastische, heerlijke gevoel kennen dat dan door je heen gaat. Later hoorde ik in een liedje van Toon Hermans: “….En ik vond het onbegrijpelijk mooi dat iemand mij een lieverd vond.” Tja. Zo was het wel. Misschien was ik toen al een twijfelaar.