Zweven en landen, 31 mei 2016
Ik lig ergens te zweven, ik lig maar ik zweef. Ik lig niet alleen, er zijn meer zwevers, ik meen licht gejammer en gekreun te horen om me heen, of misschien ben ik het zelf.
Ineens lig ik ergens anders. Ik ben alweer aardig op aarde neergedaald, maar nog niet helemaal. Groggy heet dat. Alsof ik gedronken heb.
Nog weer later. Ineens mijn broer en zijn vrouw aan mijn bed. Op ziekenbezoek. Het gaat half langs me heen, maar ik voel hun aanwezigheid wel degelijk. Het voelt warm.
Weer wat later: mijn kinderen, ook als setje. Ze hebben iets meegebracht ter versterking van mijn innerlijke mens. Stukjes mango, in een plastic bakje, met een zwart vorkje. En sap, verrukkelijk sap. De oranje stukjes fruit smelten in mijn mond, zo lekker vind ik ze. Een verpleegster komt voorbij en brengt me een kop zwarte koffie, ook al zo lekker. Daar knapt de geamputeerde mens van op.
Weer later is het bezoek naar huis. De communicatie via appjes en belletjes gaat gewoon door. Ik heb een drain-pot aan me hangen. Als een blok aan mijn been. Mijn rode, vloeibare ik binnen in een plastic fles. Ik voel me moe, slaap hazenslaapjes, maar het is nog steeds licht. Dat wordt leuk vannacht.
Langzaam maar zeker steek ik mijn voelsprieten weer uit, pik op wat er om me heen gebeurt. Er ligt een oude mevrouw in mijn kamer, of ik lig bij haar eigenlijk. Zij was er eerder. Naarmate de avond meer en meer valt, het donker door het raam steeds dichter wordt, raakt de vrouw ook steeds verwarder. Het donker kruipt bij haar naar binnen, ze is onrustig, ontheemd, bang. Ze mompelt voor zich uit, begint dan te friemelen aan haar linkerbeen, buigt haar rechterbeen alsof ze aanstalten wilt maken om uit bed te komen, en hoppa daar staat ze weer, tenzij ik het voorkom en tijdig een verpleegster ga roepen. Telkens komt er een pleeg aan haar bed, die onvermoeibaar, met eindeloos geduld, haar terugtrekt de werkelijkheid in. Noemt haar bij de naam, herhaalt steeds dezelfde vragen, confronteert haar zachtzinnig maar vastbesloten en consequent met haar gipsen euvel. Ze heeft haar linkerbeen gebroken, ze moet blijven liggen.
Na vijf keer voorkomen van ongelukken ben ik het zat, en reageert de vrouw ook niet meer op mijn tekst als ik haar probeer voor de zoveelste keer tegen te houden. Ik ben te vreemd, en ze is te diep weggezakt in de koppigheid die ze inzet tegen de angst. Ik pak mijn boek en vertrek naar de gang tegenover de helverlichte klonter-ruimte van de plegen. Ze zien me door de ramen en begrijpen het al. Ze vertrekken naar de kamer van de vrouw, en halen haar op, met bed en al. Even later rijden ze langs mijn zit-nis. De oude grijze vrouw kijkt me niet aan.
Ik vertrek terug naar de kamer. Eerst naar het toilet. Ik ben al naar het toilet geweest. Meerdere keren. Elke keer een kans om het verband dat er slechts heel lichtjes overheen zit, weg te trekken en te kijken. Het verband lijkt er expres zo losjes op te zitten, zo voor spek en bonen. Alsof ik daarmee al uitgenodigd, of uitgedaagd word, om die tip van de sluier weg te nemen. Ik neem de uitdaging aan. Ik til het verband een stukje omhoog en kijk naar waar mijn borst de dag ervoor nog zat. Maar ik kijk naar mijn spiegelbeeld. In de spiegel is mijn rechterborst weg, mijn linker aanwezig. Kon ik maar mijn spiegeltiet toevoegen aan mijn echte exemplaar, dan had ik er nog, of weer, twee. En dan leefde ik verder in die dunne oppervlakte tussen twee werelden: niet in deze, niet die andere, maar precies in het midden.
Maar het midden bestaat niet meer. De symmetrie is verbroken, ik ben asymmetrisch.
De volgende ochtend vroeg wordt de vrouw weer teruggebracht in onze kamer. Heel voorzichtig ontspint zich een gesprek. Ik kom er achter dat ze een voormalige uitgever is, van een bekende uitgeverij. De verwarring is weg, deze vrouw is helder, grappig, slim, erudiet. Een verschil van dag en nacht. Het verschil tussen dag en nacht eigenlijk.
Ik word tussendoor bezocht door meerdere mensen. Er komt een lieve pleeg aan mijn bed die tot taak heeft me te bewegen tot het kijken naar mijn ontbrekende borst. Naar de krater, de wond, het litteken. Ze oefent op mij haar empathie-skills, maar is wel degelijk oprecht. Als ik zeg dat ik allang heb gekeken gelooft ze me bijna niet. Ik kan het zien. Het is protocol dat de pleeg en de patiƫnt samen kijken in de spiegel, maar ik wil dit niet alsnog met iemand samen doen, ik heb het ten slotte allang alleen gedaan. Ze weet niet goed hoe ze me moet lezen merk ik. Mijn nuchterheid ervaart ze als zo ongebruikelijk dat ze in haar mentale boekje met juiste reacties geen passend antwoord klaar heeft. Dus ze buigt maar mee. Dat staat vast in datzelfde boekje.
Later ga ik bhās passen, of liever: protheses. Ik krijg een katoenen voor-sluit-geval van het ziekenhuis en in de linker leegte moet de prothese. Er moet steeds meer witte polyester vulling uit, synthetische watten eigenlijk. Mijn knuffeltiet is maar klein. Pas als de prothese uitgebeend is tot op het schuimrubber waar verder niks vanaf te plukken valt, klopt het, min of meer. Er bestaat weer symmetrie. Ik ben opgetogen over mijn herstelde profiel.
Als laatste komt de chirurg. Als altijd kijkt hij goed, zowel naar mij als naar de wond. Hij is rustig, bezorgd, gevoelig. Hij heeft lichtjes in zijn ogen. Hij checkt of de wond het āgoed doetā, en checkt mij om te zien of ik weg mag. Ik wil graag weg. Ik mĆ”g ook weg. Wat fijn. Maar ik moet wachten tot ik word opgehaald. Doe mijn pruik weer op, de overgang van kwetsbaar naar gepantserd is alweer gemarkeerd. Zit in de kamer op een stoel in de hoek, aangekleed, ingepakt, klaar. Ondertussen ben ik ongewild getuige bij een familie-bijeenkomst rondom de beslissing over mijn kamergenote. Haar dochter is gekomen. Haar dochter is streng. Moeder mag niet alleen naar huis, tenzij er rete-dure hulp komt, 24 uur per dag. Ćf ze moet naar een revalidatiehuis, komende 6 weken. Want de kinderen (ze heeft er drie) kunnen niet voor haar zorgen, de dochter benadrukt het meerdere keren. Ook al woont de zoon van mevrouw in hetzelfde pand, op de bovenste verdieping. Ik zie de verdrietige koppigheid van de afgelopen nacht weer terugkeren in de vrouw. Maar ze is geen partij voor haar dochter. Ik heb zóān medelijden. Moet me inhouden om niet ter plekke aan te bieden om die taak op me te nemen. Ćk kom wel voor u zorgen. Maar ik doe het niet.
Daar staan dan ineens mijn moeder en mijn broer voor mijn neus. We lopen naar buiten. Voordat we de kamer uitlopen knijp ik haar nog even in haar schouder. Sterkte. Zij heeft er meer van nodig dan ik.
10 reacties
Met veel tranen en een stoere grijns breng je me ineens terug in mijn ziekenhuiskamer. Dit is zo'n verblindend lichte periode van asymmetrisch bewustzijn waarin alles kristalhelder voorkomt. De wereld zal nog verbaasd staan over het hervonden midden, dat toch al in geen boekje stond.
Herstel rustig en snel, wees goed voor jezelf.
Liefs,
Chromo
Liefs, Jlo
Ik ben te moe om uitgebreid te reageren, maar ik denk echt aan je.
Heel veel liefs, moed, warmte en liefde voor jezelf.
Een warme omarming van mij,
Petra
Jerrel