Luchtpijn, 15 juli 2016
Een roesje werd opgewaardeerd tot een narcoosje. Zo had de longarts voor mij beslist toen ze mijn benauwde gezicht zag bij het doorspreken van het op handen zijnde onderzoek. Dat onderzoek zou 15 juli zijn. Van vorig jaar dus. Liever had ik het over pak hem beet een jaar of zestig gehad. Nog lekker lang er naar uit kijken. Maar dat mocht niet zo zijn, en de 15e naderde sneller dan gewenst. Toch was het een rustige week. Ik wist wel dat het nog steeds fout kon zijn, dat wat zich in mijn gezwollen klieren naast de luchtpijp bevond heel erg niet goed kon zijn. Theoretisch. Maar zelfs als het zo zou zijn had ik de afwezigheid van uitzaaiingen in lever, maag, longen, milt, luchtpijp en darmen in mijn zak gestoken, heel diep. Onwrikbaar zat daar mijn voorlopige opluchting, tot stikkens toe vastgeklemd in de diepte van mijn angstbezwering. Daar kon geen kankercel in lymfklier tegenop.
Ik meldde me bij de balie op 1 hoog in het OLVG. Ik mocht meteen naar bed. Kleren uit, lief blauw pyjamaatje aan. En liggen. De broeder die me op de afdeling moest inchecken was praterig, kletserig. Een knusse knaap. Voor de zoveelste keer hetzelfde riedeltje vragen. Ik vind dat altijd weer leuk. Het is toch een interview telkens. Aandacht. De motieven achter de interesse waarmee naar de antwoorden wordt geluisterd variëren natuurlijk, dat wel. Deze knaap wilde vooral veel eigen verhaal kwijt. Greep mijn feiten aan als kapstok voor eigen feiten, als vuile hemden hingen ze over de mijne, onttrokken deze aan het oog. Ook goed.
Voor ik het wist mocht ik al naar de…nou ja, weer naar een soort slachtbank. Ik werd opnieuw weer gereden, opnieuw werd mijn overgave geregisseerd middels protocol. Binnen werd ik bedekt, behalve mijn hoofd. In mijn keel werd een goedje gedrupt, waarna die verdoofd raakte. Een hele nare sensatie, want slikken lukte niet meer, terwijl de reflex om juist dát te doen versterkt raakte. Ik raakte nog net niet in paniek. Dwong mezelf om te kalmeren. Opnieuw de donkere spiraal waarin ik verdween. Gelukkig.
Ik werd wakker van mijn eigen gehoest. Zonder te beseffen dat ik het zelf was. Alsof ik even van dat zelf was afgesplitst. Één deel ik, en een ander deel ík. Half wakker dacht ik, wie hoest daar zo.
Het hoesten hield aan en aan. Ik en ik kwamen weer samen. Ik voelde me knap beroerd. Mijn keel voelde rauw. Bijna alsof ik hem binnenste buiten eruit kon hoesten.
Langzaam trok het hoesten weg. Het beroerde gevoel bleef over. Jakkes, na de amputatie kwam ik beter boven water. Nu was er in mijn luchtpijp gepord, en aan de pijn die ik voelde kon ik afmeten dat men inderdaad echt dát had gedaan: porren. Prikken. Heen en weer zagen, mijn luchtpijp werd een verkeerstunnel waar de slang met het ene oog en de prik-tong ruw doorheen werd geduwd. Haast! We hebben nog meer bronchoscopietjes te doen nondepie! Als het lijdend voorwerp onder zeil is worden de grenzen van het toelaatbare ietsiepietsie opgerekt, geen oeh! of auw! die de remmen bedienen. Mijn luchtpijp werd een luchtpijn.
Na nog meer poosjes mocht ik uit bed, naar huis. Naar wachten op weer een uitslag. Eerst nog een weekend door, het zoveelste guillotine-weekend. Ging mijn kop er af of mocht ik doorleven. Bah. Het werd maandag. Op donderdag zou ik pas voor de uitslag mogen gaan, dus ik zette me schrap voor drie dagen paniek-beheersing. En toen belde de oncoloog. Het was maandag-middag en hij bracht me de verlossende uitslag. Er waren geen kankercellen aangetroffen in de vergrote lymf-klieren aan weerszijden van mijn luchtpijp. Hij dacht dat ik dat wel zou willen weten.
Heel goed gegokt dokter.
6 reacties
Maar wat zal de opluchting groot geweest zijn.
Je Mag Weer !!
groetjes, Doortje