Communiquasi, over het paarsje en het ziekenhuis, vervolg
Na de tandartsafspraak zijn de draadjes al grotendeels kapot gesprongen. Heb ik alle begrip voor, als ik zo’n draadje was zou ik ook niet bij mij in mijn wang willen blijven zitten. Met voortdurend een natte tong die er langs sliert. Voelt. Besnuffelt. Gatsiedatsie.
De tandarts zit in mijn oude buurtje, en daar huist ook een vriendin, waar ik had beloofd langs te gaan voor koffie en klets. Ik ben te vroeg, ze is nog aan het douchen, dus ik zit een paar minuten alleen op de bank in de kamer en voel me moeilijk.
Als ze klaar is gaat het eerst uitgebreid over mij, en mijn huidige drama. Dat zo doet denken aan de eerdere drama’s in mijn kankerleven. Ik hoor mezelf praten. Over mantra’s die ik gewoon moet herhalen, en dan kom ik deze dagen of misschien zelfs weken wel door. En verdomd, als ik de spreuk opdreun werkt hij echt, op dat moment. Ik voel me rustiger worden, de druk neemt af. “Ik accepteer alles wat er komt.” Ik geloof in die waarheid, daar en dan. Maar later, als ik weer thuis ben werkt de toverspreuk niet meer. Ik zeg de woorden op, en houd daarmee hooguit mijn eigen gegriezel een tikje buiten de deur, maar ik voel iets beuken. De mantra blijkt niets anders dan een zwaar, eikenhouten meubel waarmee ik mijn binnenste heb gebarricadeerd. De angst wordt woedend als de wolf op de drie biggetjes.
De dag erna word ik wakker zonder herinnering. Blanco. Maar zodra ik overeind zit schiet het weten weer in mijn hoofd. O ja. Het paarsje. De dokter. Het telefoontje. Dat pas over drie weken is, maar misschien ook wel al komende week. Ik doe druk deze vrijdag, verheug me op het drankorgel dat ik vanavond, traditioneel op elke vrijdag, mag bespelen. Een tikje vergetelheid. Voorafgaand aan het avondspel zorg ik dat de hele dag dichtgetimmerd zit met dingen doen, de stad door, hierheen, daarheen, zus doen, zo regelen, alle kieren zitten dicht. En toch dringt het weten er keer op keer doorheen. De mantra werkt nauwelijks meer, de tover is over.
Later in de middag ben ik weer terug in mijn nieuwe stadsdeel, bij het Buikslotermeerplein, en besluit daar naar de Jumbo te gaan, voor lekkere biertjes. In mijn tas zitten delen van series die ik eerder die dag had opgehaald bij de bieb, met veel ziekte, dood, verderf, geweld plus fijne wrange humor, uitstekend geschikt voor geleide vergetelheid. Ik besluit mijn moeder te bellen. Mocht zij mij eerder bellen, me op een verkeerd moment te pakken krijgen, iets bespeuren, dan peutert ze mijn drama zo uit me los. Niet handig. Dus speel ik mooi weer. Doe alsof er niks aan de hand is, alles dik in orde, vang links en rechts lichte vlinders als onderwerpen uit de lucht en prop ze in de kooi van dit gesprek. Vraag haar uitgebreid naar de stand van zaken over mijn zieke oom, gegevens die zij op haar beurt ook weer via via te horen heeft gekregen want oom houdt alle interactie met zijn broers en zussen totaal af. Het geeft ons gesprek toch de zwaarte die nodig is om niet helemaal als een ballon met helium in het luchtruim weg te zweven. Zo brengen we het gesprek al kabbelend naar zee. Ondertussen zwalk ik als een schip op drift de winkel door. Ik zie niks, ik ben alleen maar oor. Als bij toeval loop ik het drank-pad in en grijp biertjes. Bij de kassa is het gesprek voorbij, mijn moeder een beetje opgeladen door mijn vrolijke toon, en ik gek genoeg dan weer door haar, zo kun je elkaar optillen. Ik voel me veel beter.
Die avond biertjes op de bank, liedjes op YouTube, beetje bingen, maar vooral dit besef: dat je rottigheid ook kunt parkeren, dat het niet hoeft, er de hele dag aan denken, zeker als de mantra stuk is. En dat het mag, mooi weer spelen, aan de kant schuiven en gewoon doen alsof het er niet is. Omdat het geen enkele zin heeft, het piekeren, de angst hoog boven in je keel voelen poeren elke seconde van de dag, hyperventileren, het moment van het komende telefoontje eindeloos oproepen. Het hoeft niet. Sterker nog, het mag niet. Omdat ik me die verzwakking niet kan permitteren.
Volgende dag kom ik beter door. Klussen in huis helpt enorm als afleiding. ’s Avonds op de bank krijg ik een idee, waarom probeer ik niet weer eens om de trekkebek te gaan gebruiken. De trekkebek, een apparaatje waarmee ik vergeefs de naderende ouderdom uit mijn gezicht trachtte te gymmen. In het niemandsland tussen operatie en het bericht over het nieuwe huis, welgeteld twee weken in juli vorig jaar, die ik zwevend en rustend had doorgebracht op mijn bloedhete zolderkamer in het vorige huis, had ik het dagelijks tussen mijn mondhoeken klemmen en in en uitschuiven van de greepjes van dit dingetje teneinde een strakkere snuit te krijgen, tijdelijk gestaakt. Dat is inmiddels alweer maanden geleden, wellicht is het tijd om er weer eens mee te beginnen. Dat er een gat in mijn wang zit ben ik totaal vergeten, en op het moment dat ik de trekkebek plaats word ik daar uiterst pijnlijk aan herinnerd; precies op het gat klemt het rechter-klauwtje van het geval op mijn wond. Het is alsof er een licht aangaat. Oooooh. Wacht eens. Ik zie een verband met mijn paarsje. Ik zie een levensgroot verband.
En dan is het maandagochtend acht uur. Donker nog. Ik moet werken en sta op de pont naar de overkant van het IJ. Ontvang een mailtje van het ziekenhuis, dat ik een bericht heb in mijn OLVG, het patiënten-portaal waar al mijn medische info ter inzage voor mij in de digitale kast ligt. Shit. Kan ik dat openen op mijn mobiel? Of gaat dat niet lukken? De overtocht duurt drie minuten, als ik het wil proberen moet ik snel zijn. Lukt natuurlijk niet meteen, en pas als ik de boot af ben stap ik het portaal binnen. Maar goed dat ik gekeken heb, want er staat dat ik om acht uur vijftien gebeld ga worden door de dokter. Het is nu acht uur acht.
Ik sla linksaf, ternauwernood andere fietsers ontwijkend, langs de achterkant van het station, richting Oost waar de locatie is waar ik vandaag moet bikkelen. Mobiel in mijn hand geklauwd, dit telefoontje ga ik niet missen. Andere hand aan het stuur. Ik zwoeg de brug over. Kijk voortdurend hoe laat het is. Wat kunnen seconden treuzelen. En dan is het acht uur vijftien en mobieltje maakt geluid. Ik neem op. De dokter. Als een stem in de verte komt ze nauwelijks uit boven het lawaai van het verkeer, maar een ding hoor ik toch goed genoeg: niks aan de hand, het is een bloedingkje. Als een hoepel zakt de opluchting over me heen.
Alles is weer goed.
3 reacties
Je schrijft zo raak, ik kan het bijna voelen. En wat een opluchting! XXX
Gelukkig beste Anne. Wat een opluchting. Gefeliciteerd Warme groet Dasje 🌹🌹🌹
Dank je wel Dasje!