Tumor-humor en rollen in een badkuip vol shag
Daar zaten we dan. Niet meer in een individuele kamer waar ik in alle rust mijn dosis vergif kon krijgen, maar in een grotere ruimte met andere zieke mensen die allemaal aanzienlijk ouder waren dan mij. Lydia zat naast mij met haar zichtbaar zwangere buik. In haar buik groeide mijn dochter. Toen ik het bij de echo hoorde vergat ik dat ik ziek was. Ik keek al naar de toekomst en probeerde mij voor te stellen hoe het zou zijn om vader van een dochter te zijn. Dat was nog best moeilijk gezien ik met twee broers opgegroeid was. Het was alsof mijn lichaam de klappen van de behandeling zo goed opving voor haar. Alsof mijn lichaam dacht: 'Voor haar blijf ik leven.' Ik keek naar Lydia haar buik. Lydia keek terug. Haar blik gaf aan dat ze niet te veel wou opvallen. Ik pakte haar hand en glimlachte naar haar. De anderen mensen in de ruimte waren bezig met hun eigen leed en ik was vastberaden om positief te blijven.
Ik was goed in positief blijven. Humor hielp. Toen mijn vader zijn 50ste verjaardag bij een strandpaviljoen vierde was ik ook van de partij. Het was onvermijdelijk dat het grootste deel van zijn vrienden bij mij poolshoogte kwamen nemen over hoe het met mij ging. Ik vertelde dan enthousiast over mijn nieuwe studie en probeerde de interesse naar mijn gezondheid af te wenden. Ik ontsnapte even naar buiten voor wat frisse lucht en kwam bij een groep mannen te staan. Ze stonden met een drankje en een sigaartje om een vuurkorf. 'Oh, Mark. Moeten wij nog onze sigaren uitdoen?'. Ik was verrast door de vraag en de onzinnigheid ervan. Je kan het ook overdrijven. Ik glimlachte; 'Ach, ik heb toch al kanker, dus ga gerust door hoor. Ik heb er geen last van.' De mannen keken mij voor een paar seconden geschokt aan en begonnen daarna voorzichtig te lachen. 'Een beetje tumor-humor kan geen kwaad, toch? Ik heb kanker, dus dan mag het hé.' Lachend verwelkomden mijn kennissen mij bij de vuurkorf. Ik had kanker gebruikt om een gezellige sfeer te creëren. Humor hielp.
In de gezamenlijke behandelruimte was daar geen ruimte voor. Kankergrapjes zouden hier niet in goede smaak vallen. Een vrouw in de veertig moest huilen omdat na vijf keer prikken de verpleegsters nog steeds geen goede ader voor haar infuus gevonden hadden. Andere mensen staarden bleek voor zich uit. Ik moest mijn opperste best doen om de deprimerende sfeer geen effect op mij te laten hebben. Dat werd nog een tikje moeilijker toen er een man met een leren jas binnenkwam. Hij stonk ontzettend naar tabak. Hij meurde. Het was alsof de man in een badkuip met shag had liggen rollen. Ik hield mijn hand bij mond en hoefde nog net niet te kokhalzen. Ik kon mijn hoofd niet bedwingen om een vooroordeel over de oorzaak van de man zijn kanker in gedachte te nemen. Een vrouw die uit pijn en frustratie huilde. Een man wiens geur mij misselijk maakte. Toen kwam het middel dat mijn aderen weer deed brandden nog daar bovenop. Mijn positiviteit was omgeslagen in zware irritatie en ik had voor het eerst een gevoel van boosheid om de situatie waar ik in zat. Toen de verpleegster kwam voor de injectie in mijn bilspier voelde ik mij opgelucht.
De volgende keer, wat tevens de laatste keer was, hadden wij weer een individuele kamer. Waarom precies weet ik niet. Wellicht gunde ze ons wat privacy vanwege Lydia haar buik. Ik was weer positief. Ik zou na deze kuur naar Zuid-Afrika gaan voor twee weken. Het paste precies in de tijd tussen de chemo's en bestralingen. Dat terwijl de reis nog voor mijn diagnose geboekt was. Het zou een mooie manier zijn om bij te komen van de chemo's, om weer opgeladen de bestralingen tegemoet te gaan.